Is de feitelijke situatie deze, dat importeurs door bepaalde vormen van koppelverkoop verplicht zijn films in te voeren en die te laten draaien, aan de vertoning waarvan zij zelf geen behoefte hebben? Kunnen zij zich dan uitsluitend door een beroep op het afkeurende oordeel van (de voorzitter van) de centrale commissie aan hun contractuele verplichtingen ont trekken? Hoe moet deze problematiek worden opgelost, als dit ontwerp wet wordt? Zullen dan naar het gevoelen der bewinds lieden de importeurs in feite de Centrale commissie niet missen? De hier aan het woord zijnde leden rondden dit onderdeel van deze algemene beschouwing af met nog enige vragen over de uitzending van televisieprogramma's. Dagelijks worden via de televisie programma's, voor wat betreft hun inhoud vergelijk baar met bioscoopvoorstellingen, voor miljoenen mensen ver toond. Toch worden deze programma's niet te voren van overheidswege gekeurd. In de tweede plaats zijn in grote delen van ons land buitenlandse televisie-uitzendingen te zien. Daarop is helemaal geen overheidstoezicht vooraf. Van enig sluitend stelsel van overheidstoezicht op filmvertoningen is dus geen sprake. Waarom dan wel voor bioscoopvertoningen zelfs voor volwassenen een zekere vorm van toezicht vooraf voor gesteld? Kan enige nadere informatie worden verstrekt over de wer king op dit moment van artikel 12 van de Omroepwet ten aan zien van films? Worden alle vertoonde films ter keuring aangeboden? Met betrekking tot de filmkeuring voor jeugdigen verzochten de hier aan het woord zijnde leden, in de memorie van ant woord het oordeel van de Regering uiteen te zetten over de naar zij veronderstelden aan de bewindslieden bekende stand punten terzake van de Nederlandse Jeugd Gemeenschap en het Nationaal Protestants Centrum voor de Geestelijke Volks gezondheid. Zelf voelden deze leden er voor - indien één leeftijdgrens zou worden gehanteerd - deze te stellen op 16 jaar, terwijl zij - in geval van het kiezen van twee leeftijdsgrenzen - aan 12 jaar en 16 of 18 jaar de voorkeur gaven. Hun hoop, dat ook op dit punt een nota van wijziging met uitgesloten te achten ware, hadden zij nog niet opgegeven. Vele andere leden hadden met instemming kennisgenomen van het voornemen van de regering, de preventieve film keuring voor volwassenen af te schaffen op grond van de ontwikkeling die zich heeft voorgedaan in het filmbedrijf en de thans geldende rechtsopvattingen. Met het oog op de situatie welke dan zal ontstaan, waarin van een systeem van preventieve keuring moet worden over gestapt naar een systeem van repressief toezicht, achten de bewindslieden het gewenst dat deze overgang geleidelijk en zonder schokken verloopt, voor bioscoopbezoekers zowel als voor bioscoopexploitanten alsook voor de overheid. Om deze reden wordt voorgesteld een mogelijkheid tot filmkeuring in te stellen voor bioscoopexploitanten die zulks wensen, een z.g. vrijwillige keuring door een van overheids wege ingestelde commissie. Wordt een film door deze centrale filmkeuringscommissie toegelaten, dan zal ook elke ingreep op grond van repressief toezicht uitgesloten zijn. Ofschoon een deel dezer leden zich zonder meer kon vinden in de aldus kort weergegeven argumentatie voor het scheppen van een overgangsperiode achtte een ander deel de waarde hiervan betrekkelijk, aangezien de mogelijkheid om de onge wenste films op de markt te brengen toch blijft bestaan en in feite dus deze vrijwillige filmkeuring in het bijzonder van belang is voor de categorie van de bioscoopexploitanten, die door deze vrijwillige filmkeuring beschermd worden tegen mogelijke bedrijfsschade, bij een in roulatie brengen van een film, die door repressief toezicht zou worden verboden. Zou met het oog op de belangen van de bioscoophouders ook een vrijwillig door hen zelf georganiseerde centrale film keuring niet voldoende kunnen functioneren? Ofschoon laatstbedoelde leden geen behoefte hadden aan een vrijwillige keuring voor volwassenen, erkenden zij dat de consequentie van een niet-aanvaarding van een vrijwillige filmkeuring voor volwassenen het ernstige bezwaar oproept van het beperkt functioneren van het repressieve toezicht. Repressieve controle immers, die aansluit op de huidige normen en opvattingen in onze samenleving, vereist dat niet alleen moet kunnen worden opgetreden tegen de openbare vertoning van films, die „aanstotelijk (zijn) voor de eerbaar heid" (artikel 240 W.v.S.) of „geschikt (zijn) de zinnelijkheid van de jeugd prikkelen" (artikel 451bis), doch evenzeer - en wellicht juist onder de huidige tijdsomstandigheden -, veeleer tegen films die op stuitende wijze en zonder redelijk doel, gewelddadigheden of gruwelen vertonen (artikel 15 sub 3 van het onderhavige wetsontwerp). Afschaffing zonder meer van de verplichte centrale film keuring voor volwassenen zonder wijziging van de artikelen 240 en 451 bis van het Wetboek van Strafrecht zonder welke wijziging een doeltreffende en aan de tijd aangepaste repres sieve controle onmogelijk ware, achtten deze leden niet aan vaardbaar. Immers deze lacune in de wetgeving zou het mogelijk kunnen maken dat films in openbare vertoning zouden komen, waarin op stuitende wijze gruwelen en gewelddadigheden worden vertoond waartegen aan de hand van de bestaande wetgeving niet zou kunnen worden opgetreden. Op grond van dit argument en op grond van het feit, dat de commissie-Peters opdracht heeft om ook advies uit te brengen over de vraag of wijziging gewenst is van de voor schriften in het Wetboek van Strafrecht, achtten deze leden tweeërlei opvatting denkbaar. Gewacht zou kunnen worden met de behandeling van dit wetsontwerp totdat het advies van de commissie-Peters met name over de wijzigingen van het W.v.S. zou zijn uitgebracht. Het grote nadeel daarvan is echter, dat dan in het geheel niets gewijzigd zou kunnen worden en de preventieve controle helemaal overeind blijft. Aangezien bij het verwerpen van de door de ministers voor gestelde vrijwillige filmkeuring voor volwassenen geen slui tende en doeltreffende repressieve controle mogelijk is, meen den deze leden dat aanvaarding van de vrijwillige filmkeuring voor volwassenen een alternatief kan zijn, te meer omdat in deze keuring als criteria „gruwelen" en „gewelddadigheden" kunnen worden gehanteerd. Ook dan echter, zo constateerden zij, bestaat er geen rechts middel tegen diegenen die „gruwelfilms" vertonen zonder deze te hebben voorgelegd aan de vrijwillige filmkeuring. Vandaar dat voor hen de vraag rees, of het alternatief van de vrijwillige filmkeuring een reëel bruikbaar alternatief zal blijken. Zij zagen in een en 'ander in ieder geval aanleiding om aan te dringen op een spoedige aanvulling van het Wetboek van Strafrecht. Allerwegen blijkt groeiende, aldus deze leden, de opvatting dat een optimale uniformiteit moet worden nagestreefd in ver- vervolgingsbeleid en de rechtspleging. De bestrijding van de schadelijke pornografie heeft daarvan enkele maanden geleden nog een duidelijk voorbeeld te zien gegeven. Groeiend in het Nederlandse rechtsgevoel is de opvatting, dat in de ene plaats niet meer kan worden verboden wat in de andere plaats wordt toegelaten. Deze leden waren dan ook in principe voor afschaffing van artikel 221 gemeentewet. Echter ook hier doet zich het probleem voor, dat het repressieve toezicht dan sluitend en doeltreffend zou moeten zijn in die zin, dat ook kan worden opgetreden tegen ver toning van films waarin op stuitende wijze en zonder redelijk doel gruwel- en gewelddaden worden vertoond. Alleen op deze grond zouden deze leden de bevoegdheid van de burgemeester nog tijdelijk willen handhaven. Deze leden waren van oordeel dat de filmkeuring voor jeug digen vooralsnog dient te worden gehandhaafd. Voor wat de argumentatie betrof sloten zij zich aan zowel bij de Raad voor de Jeugdvorming als bij het Nationaal Pro testants Centrum voor Geestelijke Volksgezondheid.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1971 | | pagina 38