Zij waren van oordeel dat eerst de resultaten van de af schaffing van het preventieve toezicht ten aanzien van de vertoning van films voor volwassenen behoren te worden afgewacht, vooraleer dit toezicht ook voor jeugdigen zou worden opgeheven. Zij stonden te steviger op dit standpunt nu uit verschillende rapporten gebleken was dat deskundigen op dit terrein nog niet tot een eensluidend inzicht gekomen waren. Zij zouden de resultaten van nadere onderzoekingen, tot de totstandkoming waarvan zij ook gaarne de Ministers aan spoorden, gaarne afwachten, alvorens daarover nieuwe beslis singen te nemen. Deze leden waren echter wel van mening dat, gelet op ons huidige cultuurpatroon, de tijd was aangebroken om voor de filmkeuring voor jeugdigen de leeftijden van 12 en 16 jaar aan te houden. Vele argumenten die deze leden hadden aan gewend voor verlaging van de leeftijdsgrens voor het actief kiesrecht van 21 naar 18 jaar en die voor het passief kiesrecht van 23 jaar naar de meerderjarigheidsleeftijd waren eveneens van toepassing op verlaging van de filmkeuringsleeftijdsgrenzen voor jeugdigen van 18 naar 16 jaar en van 14 naar 12 jaar. Op de 16-jarige leeftijd, waarop de jonge mens reeds zoveel informatie langs alle publiciteitsmedia op zich heeft zien aan komen, moet hij met behulp van ouders of opvoeders in het middelbaar onderwijs tot oordeelsvorming en selectie komen. Deze jonge mens is heden ten dage in het algemeen reeds vergevorderd in zijn eigen beslissingsmogelijkheden, in het dragen van eigen verantwoordelijkheden, terwijl hij daarnaast een zodanige weerbaarheid heeft bereikt dat hij schadelijke invloeden kan verwerken. Wat tot heden van de 18-jarigen op dit terrein verwacht werd, mag thans zeker van de 16-jarigen worden verwacht. Deze leden waren van gevoelen, dat zulks niet opging voor kinderen beneden de 12 jaar die juist het basisonderwijs kunnen hebben afgesloten. De kwetsbaarheid van deze kinderen is belangrijk groter, terwijl hun weerbaarheid tegen schokken en schadelijke'in vloeden minder is. De bewuste participatie aan de samen leving, de daarin levende normen en opvattingen, de stroom van informatie is voor de beneden 12-jarigen belangrijk min der dan voor de boven 12-jarigen. Zij zouden op dit punt gaarne de visie van de bewindslieden vernemen. In dit verband sloten zij zich gaarne aan bij het wetsont werp, waarin voor wat de televisie betreft het tijdstip van na 21 uur wordt aangehouden, wanneer het om jeugdigen gaat beneden de 16 jaar. Enkele dezer leden wensten de filmkeuring voor jeugdigen gehandhaafd te zien op 18 en 14 jaar. Verschillende leden konden in algemene zin eveneens in stemmen met de overwegingen, die geleid hadden tot de in diening van dit wetsontwerp. De gedachte van de geestelijke vrijheid, die vroeger al geleid heeft tot de vrijheid van druk pers, zal zich - aldus deze leden - in deze tijd wijder moeten uitstrekken tot andere vormen van communicatie en in het algemeen censuur in de vorm van preventief toezicht moeten uitsluiten. Alleen in specifieke gevallen op heel duideijlke gronden is zulk een toezicht aanvaardbaar, gelijk in dit wets ontwerp ten aanzien van jeugdigen. Juist waar het specifieke element van de jeugdige leeftijd in dit wetsontwerp centraal was, betreurden deze leden het dat de memorie van toelichting in dit opzicht „in de mist" bleef. De commissie filmkeuring heeft geadviseerd omtrent het vraagstuk van de leeftijdsgrenzen een aantal deskundigen te raadplegen. Het resultaat van dit consult is, dat deze deskun dige adviseurs thans geen definitief oordeel kunnen geven. Daarom geven zij een voorlopige oplossing, nl. handhaving van de huidige leeftijdsgrenzen die uiteraard ook naar het oordeel van deze adviescommissie (de Adviescommissie Zede- lijkheidswetgeving) vrijwel nergens op rusten (de nodige we tenschappelijke gegevens ontbreken). Wat is het oordeel van de Regering over het advies van het Nationaal Protestants Cen trum voor geestelijke Volksgezondheid, dat wèl tracht een be redeneerde oplossing te geven? Het was deze leden niet geheel duidelijk, wat precies de rol van de vrijwillige keuring zou zijn. Deze mogelijkheid wordt uitdrukkelijk aangekondigd als tijdelijk, voor een over gangstijd, in afwachting van het definitieve oordeel omtrent de normen voor het repressieve toezicht. Moet niet worden aan genomen, dat deze normen alleen in de praktijk kunnen wor den gepreciseerd en dat de vrijwillige keuring eigenlijk niet anders doet, dan de concretisering van deze normen uitstellen? Het optreden van de filmadviescommissie onttrekt films aan het oordeel van de rechterlijke macht, de zienswijze van deze commissie is voor de rechterlijke macht niet bindend. In korte tijd kunnen verschuivingen in de publieke moraal optreden, waardoor er een nieuwe standpuntbepaling komt en heel de praktijk van de filmadviescommissie achterhaald wordt. Ook bestaat er geen enkele zekerheid over, in hoeverre bio scoopexploitanten er behoefte aan zullen hebben, het advies van de filmadviescommissie in te winnen, en of zij in omstreden gevallen het toch niet liever aari de rechter zullen overlaten te beslissen. Verschillende andere leden waren van mening, dat het insti tuut van de filmkeuring nuttig werk heeft gedaan. Daarmede is voorkomen, aldus deze leden, dat openbare vertoningen konden worden gegeven van al te weerzinwekkende, perverse en geweld dadige handelingen. De vraag is thans of de bescherming, die aan de gehele bevolking werd geboden, in de toekomst alleen aan jeugdigen moet worden geboden. Voor deze leden was filmkeuring voor jeugdige personen geen vraagpunt. Zij meenden, dat voor jeugdige personen aan keuring van films moet worden vastgehouden. Zowel het onder havige als het „alternatieve" wetsontwerp bieden hiervoor een voorziening. Ten aanzien van de filmkeuring voor volwassenen stelden deze leden zich op het uitgangspunt, dat geen onnodige bevoog ding van volwassenen moet plaats hebben. Zulks nam niet weg, dat zij de overheid de taak toekenden te waken voor openbare orde en goede zeden. Deze laatste term interpreteerden zij niet in de richting van gezonde sexualiteit, maar wel in de richting van perversie, sadisme, wreedheid en geweld. Zij achtten het in strijd met de psycho-hygiëne van het milieu, wanneer de samenleving voortdurend hiermede geconfronteerd zou wor den en een geestelijk klimaat'zou ontstaan, waarin deze uitingen niet meer als abnormaal en verwerpelijk zouden worden er varen. Deze leden zouden gaarne van de bewindslieden ver nemen, hoe zij dit aspect, gericht niet zozeer op bescherming van individuele volwassen personen, doch meer op bescherming van het geestelijk klimaat van onze samenleving, tot zijn recht willen doen komen. Voor wat de jeugdfilmkeuring betrof vroegen deze leden, waarom de bewindslieden, voor twee leeftijdsgrenzen opterende, gekozen hebben voor de grens van 14 in plaats van 12 jaar. Het zou naar de mening van deze leden duidelijker en aan vaardbaarder zijn, indien beneden 12 jaar echte kinderfilms en -documentaires zouden zijn toegelaten. Hun leek deze leef tijdsgrens ook visueel gemakkelijker controleerbaar. Hoe zou de Regering denken, zo luidde een andere vraag ook van deze leden, over aanvulling van artikel 240 van het Wet boek van Strafrecht, zodanig dat ook sadisme en geweld hier onder vallen? De leden, hier aan het woord, achtten het onwenselijk dat een film in de ene gemeente niet, in een andere gemeente wel zou worden toegelaten. Daarom achtten zij een centrale film keuring zonder verdere mogelijkheid van nakeuring door bur gemeester of andere instanties juist. Onverlet moest echter naar hun mening blijven de mogelijkheid van verbod door de lokale overheid van het vertonen van een film, indien bijzondere omstandigheden en gemoedstoestanden van de bevolking ver storing van de openbare orde bij vertoning van een film waar schijnlijk maken.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1971 | | pagina 39