een funktie krijgt in het regeringsontwerp tot herziening van de wet, teneinde de mogelijkheid van ingrijpen van burgemeester en justitie uit te sluiten zo daartoe aanleiding zou bestaan. Aangezien de bevoegdheid van de burgemeester van ruimere strekking is dan artikel 240 Wetboek van Strafrecht is mede op die grond het experiment van de antigeweld-norm in het regeringsontwerp terecht gekomen. Ondanks bezwaren heeft het Hoofdbestuur zich bij deze noodoplossing neergelegd, omdat het de voorkeur geeft aan een overgangsregeling, die uiteindelijk tendeert naar verdwijning van de huidige keuring. Het voorlopig verslag van de Kamercommissie, dat wij elders publiceren (pag 34/41), toont wel aan welk een controversioneel effect de complexiteit van het regeringsontwerp in de volksvertegenwoordiging heeft teweeg gebracht. Van de samenstelling van de Kamer vóór de verkiezingen uitgaande leek het regeringsontwerp, zij het met enige amendering onder meer wat de tijdsduur van de overgangsregeling aangaat, het meest haalbare. Wij willen echter niet verhelen, dat onze sympathie uitgaat naar het initiatief voorstel Voogd-Visser, dat onmiddellijke afschaffing van de filmcensuur voor volwassenen beoogt met uitschakeling van de burgemeesterlijke bevoegdheid ex artikel 221 Gemeentewet, zich daarbij losmakende van de problematiek rond artikel 240 Wetboek van Strafrecht. Het voorstel stelt bovendien een verlegging van de jeugdgrens voor tot 14 jaar. Wij vrezen echter, dat, tenzij er onverwachte dingen gebeuren, een eliminering van artikel 221 Gemeentewet via een wijziging van de Bioscoopwet niet mogelijk zal zijn, omdat dit artikel meer omvat dan de materie, waartoe de Bioscoopwet zich beperkt. Ondanks de voortvarendheid van de Minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk zal de Memorie van Antwoord zijdens de regering in deze zittingsperiode niet meer verschijnen. Be handeling door de volksvertegenwoordiging voor de verkiezingen was bij voorbaat uitgesloten. Wat dit betreft kunnen de ministers Beemink en Polak tevreden zijn. Een veldheer wint al veel, al wint hij niets dan tijd hebben wij Vondel in het eerder geciteerde artikel van begin vorig jaar reeds nagezegd. Wat wij node missen in het regeringsontwerp en bij de meerderheid van de Kamercommissie, blijkens het voorlopig verslag, is de erkenning van het recht voor de visualisering op dezelfde vrijheid die de grondwet de burgers waarborgt in artikel 7 om door de drukpers gedachten of gevoelens te open baren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Voogd en Visser wijden in hun Memorie van toelichting een verdienstelijke passage aan het feit, dat de visualisering niet uit het maatschappijbeeld is weg te denken, integendeel, nog steeds aan niet te voorziene ontwikkelingsmogelijkheden toe is, die de drukpers wel eens in de schaduw zouden kunnen stellen. Het doet wat simplistisch aan tegen de achtergrond van zulk een ontwikkeling de filmkeurings voorzitter zijn verboden waar voor het forum van volksvertegenwoordiging en pers te horen aanprijzen met: „Wanneer men voor zichzelf volstrekte vrijheid opeist, dan koerst men regelrecht naar een chaos." Want wie eist volstrekter vrijheid dan waarop hij grondwettelijk recht heeft? Hij die met inachtneming van de wet van zijn grondrechten gebruik wil maken, dan wel hij die een wet bij de hand wil hebben om deze rechten te beknotten? Niet immers het instrumentarium tot openbaarmaking van gedachten of gevoelens was in artikel 7 van de grondwet primair in het geding maar, zo menen wij, de waarborging van het recht tot openbaarmaking ipso facto, ongeacht de evolutiemogelijkheden van dit instrumentarium. Dat recht zal de burger door vijf eeuwen drukkunst wijs geworden, voor zich moeten kunnen opeisen zonder de schouderklopjes van „big brother" van „als je het zus doet, kan het misschien" of „zo kan het helemaal niet" of „zus en zo kan het binnenkort wel". Weg ermee! Beter gisteren dan vandaag! 4

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1971 | | pagina 4