MINISTERIEEL BEZOEK
Het bezoek aan Amsterdam als filmcentrum door de Minister van Cultuur, Recreatie en Maat
schappelijk Werk, de heer P. J. Engels, wien de filmculturele zorgen rechtstreeks zijn toever
trouwd, op dinsdag 28 maart, was meer dan een vriendelijk gebaar of een formeel gevolg ge
ven aan een verzoek een nieuw laboratorium met de traditionele druk op de knop in werking to
stellen.
Zoals to doen gebruikelijk ontmoet men in de filmwereld ministers of andere autoriteiten op
gelukkig steeds schaarser wordende galavoorstellingen, waar het representatieve karakter min
of meer een sfeer oproept van: Alles is hier botertje tot de boom! Een bedrijf als het onze, dat nu
eenmaal aan de weg moet timmeren, zit altijd met het probleem dat het met zijn zorgen niet
te koop kan lopen, noch meer kan laten zien dan de uiterlijke outillage, nodig om zijn produkt te
etaleren en te verkopen. De eenzijdige, vaak onjuiste publiciteit over de gang van zaken in
onze bedrijfstak mist ook, hoe objectief men zich ook opstelt bij overheid en volksvertegen
woordiging, haar destructieve effect niet.
De vreemde procedure in de Kamer met betrekking tot de subsidiëring van de korte film, de
waarschijnlijk als gevolg van onvoldoende informatie weinig overtuigende verdediging van de
minister, de recente vreemdsoortige door niets gemotiveerde opmerkingen van de Rekenkamer
en de halvo waarheden van sommige sensatiejagers in de publiciteit zijn er evenzovele voorbeel
den van.
Hot negen uur durende werkbezoek van de Minister, daarbij vergezeld van zijn staf, heeft naar wij
menen te mogen vertrouwen tenminste deze betekenis gehad, dat hij, voorzover het in de hoofd
stad is geconcentreerdook over de activiteiten elders is hij ingelicht zich heeft kunnen
overtuigen van een levend en levendig bedrijf, dat ploetert om het hoofd boven water te houden,
een bedrijf, dat op moderne wijze georganiseerd is, wekelijks centraal van alle informatie wordt
voorzien, in tegenstelling tot wat een van de filmcritici dezer dagen nog in het wilde weg beweer
de (maar het staat er dan toch maar).
De bewindsman heeft kennis kunnen nemen van de wijze waarop in Nederland films worden
gedistribueerd en geëxploiteerd, ven cle functionering van een moderne bioscoop en van do
kostenvraagstukken en risico's die aan de exploitatie van deze categorie van bedrijven vastzit
ten. Hij heeft in ogenschouw kunnen nemen de moderniseringen die een miljoeneninvestering ver
tegenwoordigen en zo kunnen constateren hoe nonsensicaal het is wanneer een jonge man in een
blad als de Tijd deze zaken bagatalliseert als het vernieuwen van een paar afgeschreven stoel
tjes. Men heeft zonder te jammeren of te vragen getracht inzicht te verschaffen in de exploita-
tiecijfers en de wezenlijke moeilijkheden. Ook zijn de Minister de recente moderniseringen in
het Cinetone-compiex getoond en heeft de nieuw gecreëerde Cineco-groep op het gebied van
de kleurenfilmontwikkeling het voorrecht gehad te starten niet alleen met de ministeriële druk op
de knop, maar ook met een van belangstelling en bemoediging getuigende toespraak. Bovenal is
de minister can cle hand van deskundig geformeerde cijferfiguren aangetoond, hoe belang
rijk enerzijds do ontwikkeling van de Nederlandse film is voor publiek en bedrijf en betrok
ken beroepen en hoe fataal het anderszijds is wanneer men aan de financiële stimulering tornt
en hoe kortzichtig, wanneer men na jaren van voorzichtige ontwikkeling niet de consequentie