Jaarlijkse vergadering van
de Bondsraad
Op 20 juni is in het Hilton Hotel te Amsterdam de jaar
lijkse vergadering van de Bondsraad gehouden. Van
de 36 leden van de Raad waren er 30 aanwezig. Voorts
woonde een tiental toehoorders de vergadering bij.
Tot hen behoorden de ereleden Joh. Miedema en C. S.
Roem en het oud-Hoofdbestuurslid G. J. H. Dujardin.
In zijn openingsrede heette de Bondsvoorzitter, de
heer J. G. J. Bosman, met name welkom de nieuwe le
den van de Bondsraad, de heren R. H. Gerschtanowitz,
W. Hemelraad, A. W. H. Kommer, G. J. J. M. Raucamp
en P. Silvius. Hij bracht de afgetreden leden van de
Bondsraad, de heren W. F. Dubbeldeman, G. J. H. Du
jardin, Mr. H. B. F. J. A. Peters, B. J. Schimmel en T. de
Wit, dank voor hetgeen zijn in die functie in het alge
meen belang van het film- en bioscoopbedrijf hebben
verricht.
Bij de aanvang van de vergadering herdacht de Bonds
voorzitter het Bondsraadslid, de heer P. N. Brouwer,
die enkele dagen tevoren plotseling was overleden
tijdens de uitoefening van de taak van Bondsrepresen
tant bij de opening van een nieuwe bioscoop.
Bedrijfssituatie
De heer Bosman vestigde hierna de aandacht op een acht
tal actuele zaken het film- en bioscoopbedrijf en de Bonds-
werkzaamheid betreffende.
Hij stelde vast, dat de toeneming in het bioscoopbezoek
die zich in 1971 had voorgedaan, zich in de achterliggende
weken van 1972 in versterkte mate had voortgezet. De
stijging van het bezoekcijfer bedroeg over de eerste 20
weken van het jaar 9,6 ten opzichte van het cijfer over
de overeenkomstige periode van 1971.
„De lichte stijging van het bioscoopbezoek is in zoverre
verheugend", aldus de Bondsvoorzitter, „dat iets op het
verloren terrein herwonnen wordt en nog eens duidelijk
wordt, dat de bioscoop in sociaal-cultureel opzicht in een
behoefte voorziet, ja, temidden van het ontspanningsleven
buiten de deur de voornaamste plaats inneemt. Toch blijft
het een zorgelijke zaak, dat Regering en Kamer in tegen
stelling tot het buitenland te weinig doordrongen zijn van
de betekenis van dit sociale gegeven, te weinig oog heb
ben voor de verschraling in deze bedrijfstak".
De Bondsvoorzitter merkte op, dat in de afgelopen vijftien
jaren bijna 200 bioscopen zijn gesloten. Het daarmede
corresponderende omzetverlies kan worden gesteld op
ƒ125 miljoen per jaar.
„Wanneer men enerzijds media van de grond helpt met
enorme faciliteiten, anderzijds media met grote subsidies
steunt, dan kan men niet de in de vrijetijdsbesteding zo
belangrijke sector van film en bioscoop in de kou laten
staan. Willen wij het sluitingsproces stoppen, willen wij bij
de tijd blijven, dan zal men het fiscale klimaat te onzen
opzichte moeten aanpassen aan dat van het culturele be
drijf als geheel."
De heer Bosman bracht in dat verband onder de aandacht,
dat film en bioscoop dwars tegen het beleid van de overige
E.G.-staten in en met miskenning van de desbetreffende
Unesco-resolutie in het hoogste B.T.W.-tarief waren ge
plaatst.
Hij releveerde, dat, voor zover de oplossingen bij het be
drijf zelf liggen, dit het mogelijke doet. De modernisering
van het bioscooppark, ook al moge die als gevolg van de
geschetste moeilijkheden te langzaam en te bescheiden
gebeuren, schrijdt van jaar tot jaar voort. Ook in de pro
grammering doen zich opmerkelijke dingen voor, die we
zenlijk tegemoetkomen aan de behoefte tot grotere film-
keuzemogelijkheid. Hiervan blijkt een positieve uitwerking
op de belangstelling voor de bioscoop uit te gaan.
„Een bewijs van de enorme diversiteit in ons aanbod is",
zo vervolgde de heer Bosman, „het aantal van 2.435 hoofd
films dat in 1971 uit onze office-computer is komen rollen,
alsmede een aantal van 93 korte films van eigen bodem.
In vele opzichten mag van een verjonging en intensivering
van activiteiten in ons bedrijfsleven worden gewaagd,
waarbij niet het minst aan de verhuur en de produktie
wordt gedacht. Verdergaande concentratie bleek bovendien
hst voor de hand liggende gevolg van de labiele economi
sche positie waarin vele van onze zaken, vooral in het
middenkader, verkeren. En dit laatste geldt ook in het bij
zonder voor onze leden-producenten, die te lijden hebben
gehad van de recessie."
Bondswerkzaamheid
De Bondsvoorzitter vestigde de aandacht op de toenemen
de werkzaamheid met betrekking tot onderzoek rond onze
bedrijfsproblematiek op meer wetenschappelijk niveau,
zulks als een conseguentie van het eerste Bondscongres
in 1970 en de zijnerzijds in de Bondsraadsvergadering ge
dane toezeggingen. Het Hoofdbestuur streeft ernaar de
leden van een zo optimaal mogelijke informatie te voor
zien omtrent de resultaten van de onderzoekingen, alsook
omtrent andere voor hen van belang zijnde gegevens. Een
tweede Bondscongres zal in het komende najaar plaats
hebben en zal zijn gewijd aan de communicatie tussen het
film- en bioscoopbedrijf en het publiek. Aangaande de
faciliteiten op het gebied van het bioscoopbezoek ten be-
De heer J. G. J. Bosman bij het uitspreken van zijn jaar-
rede. Van links naar rechts: de heren J. van Willigen, M.
Gerschtanowitz, J. Nijland en J. Th. van Taalingen.