Nieuwe filmwetgeving in Denemarken De Deense Filmwet van 27 mei 1964 is destijds vastge steld voor een periode van vijf jaar. Aangezien er geen nieuwe wettelijke regeling tot stand kwam, kent Denemar ken sinds 1969 op filmgebied eigenlijk een toestand van wetteloosheid. In de praktijk hield men zich uiteraard aan de verouderde wet van 1964. Thans ligt er een wetsontwerp gereed ter behandeling in de Folketing, het Deense parlement.*) Dit ontwerp is door al le geledingen van het film- en bioscoopbedrijf met instem ming begroet enkele specifieke verlangens daarge laten zodat het naar alle waarschijnlijkheid nog dit jaar kracht van wet zal krijgen. Deze wet zal dan een aantal belangrijke veranderingen in het filmwezen teweegbrengen. Van grote betekenis is de voorgenomen afschaffing van het vergunningstelsel. Volgens de huidige wet is het ver krijgen van een vergunning afhankelijk van een aantal voorwaarden. Zo kon een belangstellende slechts voor één bioscoop een vergunning krijgen, die na vijf jaar vernieuwd moest worden en bovendien verplichtte tot een vergunnings afdracht over de netto-inkomsten die varieerde van 15% voor bioscopen met netto- inkomsten tussen 40 en 50 dui zend Kronen tot 60 voor bioscopen met netto-inkomsten boven 60 duizend Kronen per jaar. De nieuwe wet verklaart het exploiteren van bioscopen tot vrije onderneming, waarvoor slechts de gebruikelijke, niet al te dure vergunning van de plaatselijke politie vereist is. Toestemming tot het exploiteren van een bioscoop is dan voorbehouden aan personen die in het land wonen, meer derjarig zijn, alsmede nimmer failliet gegaan zijn. Naam loze Vennootschappen, firma's en dergelijke kunnen toe stemming krijgen op voorwaarde, dat zij voor de betreffen de bioscoop een bedrijfsleider aanstellen die aan de boven genoemde eisen voldoet. Hiermee staat de weg open voor het ontstaan van bioscoopcircuits. Men is niet bevreesd dat zulke circuits op grote schaal van de grond zullen komen, ofschoon de huidige bioscoopeigenaren met deze oplossing niet geheel tevreden zijn omdat men, naar hun zeggen, niet weet wat de toekomst nog zal brengen. Onder de huidige wet is tenslotte niet minder dan een derde deel van de bioscopen tot sluiting moeten overgaan. De tweede belangrijke verandering in de nieuwe Filmwet is de afschaffing van de heffing ad 15 op de entreeprijs. Deze afschaffing zal in vier fasen plaatsvinden en per 1 april 1975 zijn beslag hebben gekregen. De inkomsten uit deze heffing vloeiden via het Filmfonds naar het film en bioscoopwezen terug (hetgeen overigens eveneens ge schiedde met de bedragen die voor een bioscoopvergun ning over de netto-inkomsten werden afgedragen). Hierdoor verliest het Filmfonds (dat in de nieuwe Filmwet tot Filminstituut wordt omgedoopt) de inkomsten die zijn functioneren ter bevordering van de filmkunst in Denemar ken mogelijk maakten. In de toekomst zal dit Filminstituut door de Deense staat gefinancierd worden. De functies van het Filminstituut blijven dezelfde als die van het Filmfonds: de filmacademie, een workshop voor experimentele film kunst, steun aan de vervaardiging en uitwerking van scena rio's, leningen of garanties ten behoeve van de filmpro- duktie, gehele of gedeeltelijke compensatie van produktie- verliezen van Deense films, import van waardevolle films, leningen of garanties voor het inrichten of moderniseren van bioscopen, stipendia voor studies op filmtechnisch of filmesthetisch terrein. Voor het overige brengt de nieuwe wet geen opmerkelijke veranderingen. Nieuw is nog de aanstelling van twee film- consulenten die voorstellen kunnen indienen over de ver deling van de beschikbare middelen. Deze personen krijgen derhalve een invloedrijke positie. Ongunstig voor de producenten is het wegvallen van de 6 a 7 milioen Kronen die jaarlijks rechtstreeks naar de produktie terugvloeiden. Het feit, dat deze gelden nu slechts indirect kunnen worden toegekend kan betekenen, dat er minder Deense films geproduceerd gaan worden. Tot dus verre werden er jaarlijks 25 a 30 films geproduceerd. De nieuwe generatie jonge filmers heeft het onder de nieuwe wetgeving moeilijker dan tot dusverre. Er zijn zeer veel jonge filmmakers, zoveel, dat men al spreekt van een filmproletariaat. Al met al wordt echter de nieuwe filmwetgeving zowel door het Filmfonds als door het film- en bioscoopbedrijf als een grote stap voorwaarts in de goede richting be schouwd. Inmiddels is het ontwerp daar geheel aanvaard. FRANSE FILMPRODUKTIE IN 1971 In 1971 zijn er in Frankrijk, volgens opgave van het Centre National de la Cinématographie, 127 films voltooid. In 1970 waren dat er 138, in 1969 154, in 1968 117 en in 1967 120. Van de 127 in 1971 geproduceerde films waren er 67 voor 100% Frans, 29 in meerderheid Fransen 31 voor eenderde deel (of minder) Frans. Slechts twee films werden in zwart/wit opgenomen. Alle overige (op twee na) maakten gebruik van Eastmancolor. De totale produktiekosten van deze 127 films bedroegen 387.560.000 F.F., hetgeen overeenkomt met een gemiddelde van 3 miljoen francs per film. Het zal geen verbazing wek ken, dat de gemiddelde produktiekosten van de co-produk- ties (4,8 miljoen francs) beduidend hoger liggen dan die van de puur Franse films (1,48 miljoen francs). Een classificatie van de produktie naar budget (in miljoe nen francs) geeft het volgende beeld: budget gehi sel Frans co -produkties totaal minder dan 0,6 11 11 0,6—1 12 4 16 1 —2 33 10 43 2 —3 6 6 12 meer dan 3 5 40 45 67 60 127 totaal Interessant is tenslotte de besteding van het budget. De ver schillende posten namen in 1971 het volgende aandeel in beslag: benodigdheden e.d. voor buitenopnamen 18,16% onderwerp 9,39 technici 14,56% vertolking 24,26 studio 4,29 film, laboratoria 8,71 verzekeringen, sociale belastingen 9,58 diversen 11,15% In deze verdeling zijn sedert 1967 slechts ondergeschikte wijzigingen opgetreden. Het is wellicht interessant ter vergelijking de gemiddelde verdeling van het budget van Amerikaanse filmprodukties te vermelden (uit: International Motion Picture Almanac 1971): rechten, scenario 5 produktie, regie 5 sets en andere benodigdheden 35 cast 20 studio overhead 20 belastingen 5 netto winst 10 Hoewel deze Amerikaanse budgetverdeling nauwelijks met de Franse vergeleken kan worden, is toch in één oogopslag te zien, dat de filmproduktie in de Verenigde Staten nog steeds sterk studio-gebonden is. Wellicht kunnen wij te zijner tijd eens een overzicht geven van de gemiddelde budgettering van Nederlandse speelfilms.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1972 | | pagina 9