Arbitrale Vonnissen 16 De Raad van beroep heeft vonnis gewezen 1) inzake: de naamloze vennootschap OSCAR FILM N.V., gevestigd te Amsterdam en aldaar kantoor houdende aan de Weesper- zijde 111, APPELLANTE, oorspronkelijk gedaagde tegen: FRANS BROMET, wonende te llpendam aan de Noord 20, GEÏNTIMEERDE, oorspronkelijk eiser. De Raad van Beroep van de Nederlandse Bioscoopbond, ingevolge het Arbitrage Bondsreglement benoemd en aan gewezen als arbitragecoilege voor de beslechting in tweede, tevens hoogste instantie van geschillen tussen onder meer leden van de Nederlandse Bioscoopbond; IN AANMERKING NEMENDE: hei arbitraal vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Nederlandse Bioscoop bond, gewezen tussen bovengenoemde partijen op 7 juni 1972, van welk vonnis de beslissing luidt: „Veroordeelt gedaagde om aan eiser tegen behoor- ,,lijk bewijs van kwijting te betalen als gespe cificeerd in eisers brief aan de Commissie dd. 24 „april 1972, verhoogd met de rente van 6% 's jaars „vanaf 7 april 1972 tot de dag der voldoening; „Veroordeelt gedaagde voorts in de geschilkosten, „bedragende 50,(vijftig gulden)." IN AANMERKING NEMENDE VOORTS: dat appellante blijkens brief van 30 juni 1972 hoger beroep heeft ingesteld tegen bovenbedoelde arbitrale uitspraak van de Commissie van Geschillen dd. 7 juni 1972, welke brief in afschrift aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud hier herhaald en ingelast wordt beschouwd; dat appellante bij brief van 14 juli 1972 het door haar inge steld hoger beroep nader heeft toegelicht, welke brief even eens in afschrift aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud herhaald en ingelast wordt beschouwd; dat geïntimeerde geen schriftelijk verweer tegen dit hoger beroep heeft gevoerd; dat de Raad van Beroep partijen heeft opgeroepen te ver schijnen te zijner terechtzitting van woensdag 1 november 1972 te 11.15 uur op het Bureau van de Nederlandse Bio scoopbond aan de Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, ten einde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse standpunten nader mondeling toe te lichten; dat op gemelde plaats, datum en tijd zijn verschenen de he ren P. W. A. de Man, directeur van appellante, en geïnti meerde in persoon; dat partijen hun respectieve standpunten uitvoerig nader mondeling hebben toegelicht en hebben geantwoord op de door de leden van de Raad van Beroep aan hen gestelde vragen; dat partijen zich vervolgens naar aanleiding van een door de Raad van Beroep gedane suggestie hebben teruggetrokken en na korte tijd aan de Raad eensluidend hebben medege deeld langs minnelijke weg het tussen hen gerezen geschil te hebben opgelost in dier voege, dat appellante wegens hoofdsom en rente tegen algehele kwijting aan geïntimeerde zal voldoen een bedrag van f dat partijen de zitting hebben verlaten en geïntimeerde korte tijd later aan de Raad heeft doen weten het overeengekomen bedrag ad van appellante te hebben ontvangen; OVERWEGENDE: A. Ten aanzien van de bevoegdheid van de Raad van Beroep Appellante is lid van de Nederlandse Bioscoopbond, doch geïntimeerde niet. In de tussen partijen gesloten overeen komst dd. 16 augustus 1971 is in artikel 6 bepaald, dat partijen gebonden zijn aan de Algemen Voorwaarden, die in artikel 14 het Arbitrage Bondsreglement van toepassing doen zijn. Krachtens artikel 1A sub c van het Arbitrage Bondsregle ment zijn met uitsluiting van de burgerlijke rechter aan de Bondsarbitrage onderworpen alle geschillen, waaromtrent door het daarbij betrokken lid van de Bond met de andere partij is overeengekomen, dat zij ter beslechting zullen wor den onderworpen aan de arbitrage van de Bond. Krachtens artikel 2 van genoemd reglement heeft de Bonds arbitrage twee instantiën, te weten de eerste instantie, waarvoor is aangewezen de „Commissie van Geschillen", en de tweede tevens hoogste instantie, waarvoor is aange wezen de „Raad van Beroep". In casu betreft het een hoger beroep van een door de Com missie van Geschillen gewezen arbitraal vonnis, zodat de Raad van Beroep bevoegd is in tweede tevens hoogste in stantie van het geschil kennis te nemen. B. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep Krachtens artikel 7 van meergenoemd reglement kan hoget beroep worden ingesteld door elk der bij het geschil betrok ken partijen, mits binnen veertien dagen na de verzending der kennisgeving van de beslissing. In casu is de kennisgeving verzonden op 16 juni 1972, zodat het door appellante bij brief van 30 juni 1972 ingediend hoger beroep tijdig is ingesteld. Aan de bij artikel 8 van meergenoemd reglement omschre ven eisen voor het instellen van hoger beroep is geheel voldaan, zulks zeker nu appellante bij haar brief van 14 juli 1972 een nadere toelichting op haar grieven heeft gegeven. Appellante is mitsdien ontvankelijk in het door haar inge steld hoger beroep. C. Ten aanzien van het geschil ten principale Nu partijen eensluidend ter zitting hebben verklaard het tussen hen gerezen geschil in der minne te hebben geschikt en geïntimeerde heeft verklaard het terzake van hoofdsom en rente overeengekomen bedrag ad tegen algehele kwijting van appellante te hebben ontvangen, behoeft niet te worden beslist op de namens appellante tegen het beroe pen arbitrale vonnis aangevoerde grieven, behoudens dat de in eerste aanleg uitgesproken veroordeling tot betaling van hoofdsom en rente dient te worden vernietigd en de vor dering van geïntimeerde alsnog afgewezen dient te worden. Aangezien appellante is te beschouwen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, dient de in eerste aanleg uit gesproken kostenveroordeling te haren laste gehandhaafd te worden, terwijl zij voorts dient te worden veroordeeld in de geschilkosten van de procedure in hoger beroep. Rechtdoende als goede mannen naar billijkheid Vernietigt het op 7 juni 1972 door de Commissie van Geschillen tussen partijen gewezen arbitraal vonnis, waarvan beroep, voor zoveel het betreft de veroordeling van appel lante tot betaling aan geïntimeerde van hoofdsom en rente en wijst de vordering van geïntimeerde alsnog af. Bekrachtigt dit vonnis voor het overige en derhalve voor zoveel het betreft de veroordeling van appellante in de geschilkosten in eerste aanleg ten bedrage van 50, (vijftig gulden). Veroordeelt appellante in de geschilkosten in hoger beroep, bij moderatie begroot op f 100,— (éénhonderd gul den). Aldus gewezen te Amsterdam, op 1 november 1972. Raad van Beroep (Eerste Kamer) van de Nederlandse Bioscoopbond: w.g. C. S. Roem, Voorzitter leden w.g. J. Nijland w.g. B. J. Schimmel p I v. leden w.g. B. W. G. van Royen w.g. J. P. M. A. Smulders De Secretaris van de Raad van Beroep. w.g. Mr. W. van Heuven

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1972 | | pagina 16