m-— geweest. Wie de indexcijfers herleidt tot de oorspronkelijke bereikspercen- tages, kan desgewenst zelfs bepalen hoe groot het absolute aantal respon denten per cel geweest moet zijn. Bij Tabel I: Hieruit blijkt, dat zowel bij mannen als bij vrouwen de bezoeksfrequentie van bioscopen het grootste is in de leef tijdsgroep van 20 tot 24 jaar. Voorts blijkt zowel bij mannen als bij vrouwen ongeveer 60 procent van het bioscoop publiek jonger te zijn dan 25 jaar (nog afgezien van de kinderen onder de 13 jaar). Bij Tabel II: Zowel bij de mannen als bij de vrou wen blijkt men relatief vaker naar de bioscoop te gaan naarmate men tot een hogere welstandsklasse behoort. De laagste welstandsklassen van de gebruikte klassifikatie vormen samen echter 56 procent van de Nederlandse bevolking. Bij Tabel III: De groep „thans geen beroep" omvat niet alleen werklozen, maar ook scho lieren, studenten, huisvrouwen en ge pensioneerden. Opmerkelijk is het re latief frequente bioscoopbezoek van werkende vrouwen (vooral de zoge heten hoofdarbeidsters). Uiteraard hangt dit verschijnsel nauw samen met de gemiddelde leeftijd van deze groep en met het feit, dat naar verhouding veel van de werkende vrouwen onge huwd zijn. Bij Tabel VII: Opvallend is, dat alleen in Amsterdam (bij de mannen) de frequentie van bio scoopbezoek in de leeftijdsgroep 25 tot 34 jaar zich weet te handhaven op het niveau van de 20 tot 24-jarigen. Bij Tabel VIII: Hier valt op (ondanks de reserve die men moet maken wegens de steek- proefgrootte, die in dit geval slechts 64 was), dat de frequentie van bio scoopbezoek in de welstandsklasse D bij de mannen van Den Haag relatief groot is. De algemene indruk na de lezing van de onderzoekresultaten van het N.O.P. moet zijn, dat bioscopen nog steeds een jeugdig, ongehuwd, relatief goed ontwikkeld, vooral in grote steden woonachtig publiek hebben. Hoewel deze gegevens allerminst nieuw zijn, is het goed, dat ze nog eens onomstote lijk vastgesteld werden. In de toekomst zullen wij op een aantal onderzoeksresultaten nader terugko men. Steekproefgrootten: (per leeftijdsgroep) mannen: 1633, 991, 2334, 3148, 2449 en 1636; vrouwen: 1498, 1255, 2788, 3487, 3011 en 2213. V OPLEIDING5) mannen bevolking Nederland vrouwen bevolking Nederland totaal lagere lagere nijverh. uitgebr. middel- hogere (semi) lagere bare beroeps hogere 100 100% 80 100% 60 100 25 31 120 22% 140 160 240 10% 7% 5% 20 80 34 29 120 24% 140 160 220 7 3 1 VI WOONPLAATS6) mannen vrouwen Amsterdam Den Haag Rotterdam overige grote steden kleine steden platteland 220 140 160 120 120 80 120 80 100 60 60 60 totaal 100 80 VII WOONPLAATS EN LEEFTIJD7) totaal 13-19 j. 20-24 j. 25-34 j. 35-49 j. 50-64 j. 65 j. e.o. Mannen Amsterdam 220 320 440 420 120 40 40 Rotterdam 120 200 360 140 60 i Den Haag 160 320 400 200 80 60 40 rest west 120 220 280 120 60 20 20 noord 80 160 240 80 40 20 oost 80 140 180 100 20 zuid 100 200 220 80 40 20 Vrouwen Amsterdam 140 360 440 180 60 40 20 Rotterdam 80 240 240 100 40 40 20 Den Haag 120 280 360 140 60 80 20 rest west 80 220 200 80 40 20 noord 60 140 160 60 40 20 oost 60 120 160 60 20 20 zuid 60 160 180 80 40 20 17

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 17