Promotie Dr. J. Hes Op vrijdag 8 december 1972 is de heer J. A. Hes, directeur van het Verenigd Nederlands Filminstituut te Amsterdam, gepromoveerd tot doctor in de sociale wetenschappen op het proefschrift „In de ban van het beeld", een filmsocio- logische en godsdienstsociologische verkenning. Promotor was prof. dr. Sj. Groenman van de Rijksunversiteit te Utrecht. Het proefschrift is uitgegeven door Van Gorcum Comp. in Assen. De schrijver van dit boek is gedurende vele jaren zowel in Nederland als in het buitenland door zijn werk in aanraking gekomen met de reserves, die in kerkelijke kringen ten op zichte van film en bioscoop bestaan. Vroeger waren deze reserves veel sterker dan nu maar ze zijn toch nog lang niet verdwenen. Nog altijd zijn er godsdienstige groeperingen, die de film geheel afwijzen en hun leden het bioscoopbezoek met nadruk verbieden. Ook is men geneigd deze afweer- houding tegenover de film over te dragen op de televisie. Deze wordt als kijkkast van de duivel beschouwd. Men vraagt zich af, wat eigenlijk de diepere oorzaken en achter gronden van deze merkwaardige afweerhouding, die niet geringe sociale en economische konsekwenties heeft gehad, zouden kunnen zijn. Deze vraag heeft Hes aan een systematisch onderzoek on derworpen. IN DE BAN VAN HET BEELD bestaat uit drie delen. Het eerste deel draagt het karakter van een algemene historische en sociologische inleiding tot de film. In het eerste hoofdstuk, gewijd aan de filmgeschiedenis, is er vooral naar gestreefd de ontwikkeling van de film in de kontext van de algemene politieke en maatschappelijke ont wikkeling te plaatsen. In het tweede hoofdstuk wordt na gegaan, hoe de relaties tussen film en samenleving precies funktioneren. De film komt daaruit voort als een in hoge mate sociaal-konkrete en sociaal-informatieve expressie vorm van onze tijd. Het tweede deel is getiteld VAN MIJDING TOT KRITISCHE SOLIDARITEIT en vormt de kern van het onderzoek. Hes maakt hierin onderscheid tussen vier kerkelijke grondhou dingen tegenover de film: a. de mijdende houding; b. het theokratisch moralisme; c. het evangelisatorisch utilisme; d. de houding der kritische solidariteit. Het meest fundamenteel is de mijdende houding. Het theo kratisch moralisme valt op de mijding terug, zodra de film niet voldoet aan de door de kerk gestelde eisen van ethiek, moraal en fatsoen. Het evangelisatorisch utilisme stapt uit pragmatische overwegingen over zijn bezwaren tegen de film heen. „Why should the devil have the best music?" Zelfs de houding der kritische solidariteit is nog door ele menten van intellektuele reserve met de mijdende houding verbonden. De mijding gaat terug op de oorspronggeschiedenis van de profetische woordreligies, die zich afzetten tegen de oudere natuurreligies, waarin het beeld een centrale plaats innam. Met een beroep op prof. Hidding betoogt Hes, dat het christendom een derde type van religie zou moeten zijn, waarin woord en beeld gelijkelijk van menswording en me demenselijkheid zouden moeten getuigen. Het derde deel van het boek is gewijd aan de religieuze film. Veel aandacht besteedt de schrijver aan de verbin dingslijnen tussen laterna magica en religieuze film. Verder verdedigt hij de stelling, dat de religieuze film het meest te danken heeft aan regisseurs, die zich tegenover kerk en religie zeer kritisch opstellen: Bunuel, Bergman, Pasolini. FILMVOORKEUR VAN DE JEUGD Het tienerweekblad VERONICA heeft onder zijn 90-duizend abonnees en 10-duizend kopers van losse nummers een en- guête gehouden, waarin ook de bioscoop ter sprake kwam. Van de 8500 mensen die reageerden (75 jongens, 88 tussen 14 en 24 jaar oud) noemde 74% zich in film geïn teresseerd, terwijl de overigen alleen belangstelling hadden voor popfilms óf voor geen enkele filmsoort. De filmrubriek van het blad bleek op drie na de meest po pulaire rubriek te zijn. Als antwoord op de vraag naar de voorkeur voor bepaalde filmgenres werd de western (13%) het meest genoemd, gevolgd door de gangsterfilm, geheimagent-film e.d. (samen 11 en de komische film (10%). De oorlogsfilm (6%), griezelfilm en sexfilm (elk 5 vonden minder aanhang, ter wijl de popfilm (4 de romantische film (3,5 en de actiefilm (3%) het met nog bescheidener plaatsen moesten stellen. Andere filmgenres, waaronder de arthouse-film (0,1 werden slechts zeer zelden genoemd. Hoewel dit onderzoek uiteraard niet representatief mag he ten voor de gehele Nederlandse jeugd, geeft het toch een aardige indruk van de filmvoorkeuren van deze voor onze bioscopen zo belangrijke publieksgroep. 9e NATIONALE FESTIVAL VAN DE BELGISCHE FILM Van 27 december 1972 tot 7 januari 1973 vond in het Casino te Knokke-Heist voor de negende keer het Nationaal Festival van de Belgische Film plaats, onder auspiciën van de Mi nisteries van Nationale Opvoeding en Nederlandse Cultuur resp. van Nationale Opvoeding en Franse Cultuur. Tijdens het Festival werden meer dan 180 films vertoond (bijna de gehele Belgische produktie van de afgelopen drie jaar), waaronder een twintigtal lange speelfilms. De toelating der films was niet aan een voor-selektie gebonden. Een internationale jury van 23 personen had in totaal ruim veertig prijzen te verdelen. De belangrijkste daarvan kwamen te recht bij de volgende films: „Weekend ou la qualité de la vie" van Jean-Jacques Péché en Pierre Manuel, een lange semi-documentaire film (Grote Ereprijs van de jury); „Palaver" van Emile Degelin (Ereprijs in de categorie lange speelfilm); „Le rouge, Ie rouge et Ie rouge" van Jean-Jacques Andrien; (Ereprijs in de categorie korte fictiefilms); „Ceci est une arme a feu" van Guy Lefèvre (Ereprijs in de categorie documentaires); „Death of a sandwichman" van Guido Henderickx en Robbe de Hert (Ereprijs in de categorie reportages). Ofschoon bekroning van hun film, al dan niet met een geld prijs, voor de betrokkenen natuurlijk erg plezierig is, ligt de eigenlijke betekenis van dit festival toch op geheel ander vlak. In de eerste plaats krijgen pers en publiek de gelegen heid om in kort bestek de gehele produktie van de Vlaamse en de Waalse filmmakers (die volledig gescheiden van elkaar opereren) te zien. In de tweede plaats is het mogelijk vergelijkingen te maken en in de derde plaats krijgen bin nen- en buitenlandse distributeurs de kans kennis te maken met grotendeels onbekend werk. In dit verband valt te hopen, dat het Festval de volgende keer méér belangstelling vanuit Nederland zal trekken dan dit jaar het geval was. 19

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 19