niet kan voorstellen, dat deze vordering op enige soliede grond berust; dat eiseres de tijd, dat zj' niet aan de opdracht van gedaagde heeft gewerkt, aan andere opdrachten heeft besteed, zoals zij trouwens zalf ook heeft toegegeven; dat gedaagde bereid is als de posten van f en f behoorlijk worden gespecificeerd, deze bedra gen voor haar rekening te nemen en daarover 10% extra te betalen als vergoeding voor gederfde winst; dat de Voorzitter der Commissie geconcludeerd heeft, dat gedaagde dus bereid is een bedrag van circa f te betalen, hetgeen dan in mindering komt van het door ge daagde aan eiseres gegeven voorschot van dat zou betekenen, dat als gedaagde eiseres alsnog een op dracht zou geven om voor de prijs van een film te maken, gedaagde daarvoor nog zou moeten bijbetalen; dat de heer Frankfurther namens eiseres vervolgens heeft uiteengezet, dat hij wel degelijk winst heeft gederfd, omdat hij bijzonder veel werk en aandacht aan de opdracht van gedaagde heeft moeten besteden, ook al omdat de koers" van gedaagde zo vaak gewijzigd is; dat het miskennen van het argument, dat er winst gederfd is, neerkomt op een onderschatting van de rol van de producent bij de vervaar diging van dergelijke films; dat de rol van de producent in het onderhavige geval neerkomt op die van een zeef, zowel in de richting van de cineast als in die van de opdracht gever; dat eiseres persisteert bij de post „Gederfde winst" van f dat hij aan de door eiseres ingestelde vor deringen toevoegt de woorden: „of zoveel minder als de Commissie billijk acht; dat Mr. Van Rossum hierna in hoofdzaak verklaard heeft, dat hij zich beroept op een opstelling, welke eiseres bij het begin van de relatie aan gedaagde heeft overgelegd en waarin zij een overzicht hee.ft gegeven van de regisseurs, die voor het maken van een opdrachtfilm in aanmerking komen; dat eiseres in dat stuk sterk de nadruk heeft gelegd op de rol van de onafhankelijke producent, die zoveel voor deliger werkt dan grote filmbedrijven die regisseurs in vaste dienst hebben en regisseurs die hun eigen producent zijn; dat volgens eiseres de onafhankelijke producent zich zowel tijdens het voorbereiden als tijdens het afwerken van een film aan volgende projekten kan wijden; dat hij alleen ge durende het opnemen voor andere onderwerpen „verloren" is; dat zijn personeel nooit zit met leegloop; dat hij top- vakmensen huurt zolang hij ze nodig heeft; dat om dezelfde reden zijn apparatuur niet veroudert; dat de heer Frankfurther namens eiseres verklaard heeft, dat hij deze opstelling nog steeds juist acht; dat men echter niet uit het oog mag verliezen, dat er in het onderhavige geval van een zeer langdurige affaire sprake is; dat de briefing onduidelijk was en dat er aan de voorbereidingen van een scenario zoveel tijd en aandacht moest worden besteed, dat de producent daarvoor een vergoeding toe komt; dat Mr. Van Rossum namens gedaagde in hoofdzaak ver klaard heeft, dat hij zich de redenering van de heer Frank further kan begrijpen; dat eiseres de bedoelde vergoeding dan niet als gederfde winst bij haar eis tot schadevergoeding moet opstellen; dat de Voorzitter der Commissie gevraagd heeft, of eiseres zich ten opzichte van gedaagde beschouwd heeft als em ployé, die orders van zijn werkgever moet uitvoeren; dat de Voorzitter de vraag heeft gesteld of het niet zo is, dat een producent die een opdracht probeert te verkrijgen, daar altijd tijd en kosten voor moet maken en dat de producent als hij de order tenslotte niet krijgt zelf voor zijn kosten moet op draaien; dat de heer Frankfurther namens eiseres hierop in hoofd zaak heeft geantwoord, dat in het onderhavige geval de verhouding tussen partijen toch anders is geweest; dat ge daagde totaal onervaren bleek te zijn op het gebied van de filmmakerij; dat er daardoor een bijzondere situatie is ont staan; dat eiseres veel minder de onafhankelijke ondernemer was, die een opdracht tracht te verkrijgen, danwei degene die in dienst van de opdrachtgever probeert een zo goed mogelijk produkt tot stand te brengen; dat eiseres bovendien ook nog de taak heeft om na de produktie de promotion op zich te nemen; dat eiseres zich niet tot taak heeft gesteld een opdracht te verwerven; dat er immers reeds een op dracht was gegeven; dat het wel degelijk de opzet van ge daagde is geweest om met eiseres in zee te gaan; dat par tijen als het ware steeds met elkaar in „conclaaf" waren; dat de Voorzitter der Commissie daarop gevraagd heeft hoe de opvatting van eiseres te rijmen valt met hetgeen in artikel 5 van het tussen partijen aangegaan contract is bepaald, namelijk dat de film moet worden afgeleverd voor of op 30 oktober 1970; dat het contract immers op 23 september 1969 is aangegaan en dat men dan toch zou mogen ver wachten, dat er in het tijdvak tussen 23 september 1969 en 30 oktober 1970 daadwerkelijk met de produktie van de film zou zijn begonnen; dat de heer Frankfurther namens eiseres hierop heeft toe gegeven, dat het stellen van de datum van 30 cktober 1970 veel te optimistisch is geweest; dat Mr. Van Rossum namens gedaagde hierna in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde vanwege de door eiseres ver vaardigde film over „Lyndiol" vertrouwen in de capaciteiten van eiseres had; dat gedaagde ook thans nog in de capacitei ten van eiseres als producent vertrouwen heeft; dat in het onderhavige geval de verantwoordelijkheid van eiseres, juist omdat gedaagde op het gebied van de filmproduktie on ervaren was, groterwas dan in andere gevallen; dat eiseres dan ook steeds een schriftelijke bevestiging had behoren te vragen van elke wijziging, die in de oorspronkelijke overeen gekomen briefing moest worden gemaakt; dat de directie van gedaagde nooit een brief aan eiseres heeft geschreven, waarbij afwijking van de oorspronkelijke briefing is toege staan; dat het ontwerp-scenario van de heer Verhoeven onder de titel „Het veranderend lichaam" indertijd door ge daagde is geaccepteerd; dat het uitgewerkte scenario „The changing body" op zeer essentiële punten afwijkt van het oorspronkelijke ontwerp; dat eiseres weliswaar beweerd heeft, dat dit alles gebeurd is op voorstel van de heer C. J. Jansen van gedaagde, maar dat eiseres zeer wel wist, dat de directie van gedaagde deze wijzigingen eerst moest goed keuren; dat Mr. Van Rossum namens gedaagde hierop aan de Com missie heeft overgelegd een brief van eiseres dd. 22 april 1970 gericht aan de heer J, Veldman van gedaagde; dat eiseres in deze brief heeft toegegeven, dat het ontwerp- scenario voor de goodwill-film nog slechts in grote lijnen voldoet aan de destijds verschafte briefing; dat de heer Frankfurther namens eiseres verklaard heeft, dat hij steeds in samenwerking met de verschillende mede werkers van gedaagde tot wijziging van de oorspronkelijke opzet is gekomen; dat gedaagde hem daarvoor het nodige materiaal heeft verschaft en dat hij ook boeken en ander drukwerk uit de bibliotheek van gedaagde heeft verkregen; dat er tenslotte een ontwerp voor een film te voorschijn is gekomen dat niet zozeer gericht was op de produkten van Organon zelf; dat dit uitsluitend het gevolg is van de wensen, die door de werknemers van gedaagde zijn geuit; dat eiseres mocht aannemen dat deze medewerkers daartoe gerechtigd waren; dat Mr. van Rossum namens gedaagde hiertegen in hoofd zaak heeft aangevoerd, dat het scenario „The changing body", dat na lange voorbereidingen tot stand is gekomen, op verschillende essentiële punten afwijkt van het oorspron kelijke ontwerp-scenario „Het veranderde lichaam", met welk ontwerp gedaagde wel is akkoord gegaan; dat wat de briefing betreft de heer Van Rossum zich beroept op een verslag van een bespreking op 30 september 1970, waarbij aanwezig waren de heren Verhoeven en Frankfurther en van de zijde van gedaagde de heren Hoonakker en C. J. Jansen; 24

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 24