dat daarin nauwkeurig is vervat, welke onderdelen van het Verhoeven-voorstel in het uit te werken schema passen; dat de heer Frankfurther namens eiseres hierna verklaard heeft, dat hij het wat deze zaken betreft op geen enkel punt met de heer Van Rossum eens is; dat hij met het annu leren van het oorspronkelijke contract en het daarvoor in de plaats stellen van een nieuw contract betreffende een ook nog goed te keuren scenario voor een film van maxi maal niet akkoord kon gaan, omdat daaruit voor hem geen enkele zekerheid voortvloeide; dat eiseres zich bij alle voorbereidingen uitsluitend gericht heeft op de heer Jansen, omdat deze naar zijn mening gerechtigd was om ter zake de nodige beslissingen te nemen; dat gedaagde eerst later de heer Jansen heeft laten „vallen"; dat de Voorzitter der Commissie er hierna op gewezen heeft, dat het contract, waarop het geschil betrekking heeft, kan worden beschouwd als een losse opdracht voor het maken van een scenario; dat daarvoor een voorschot is gegeven van f dat partijen aan de hand van het geaccep teerde scenario een contract met elkaar zouden aangaan, waarbij de opdracht zou worden gegeven om het geaccep teerde scenario te verfilmen; dat in dat nieuwe contract dan ook de prijs van de nieuwe produktie zou moeten wor den genoemd; dat de heer Frankfurther nemens eiseres hiertegenover heeft aangevoerd, dat de betaling van bedoeld is als de eerste betaling van de vier termijnen voor de te maken film; dat Mr. Van Rossum namens gedaagde hierna in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde zich tegenover eiseres ge woon loyaal heeft willen gedragen; dat zij hem een bedrag heeft aangeboden voor zijn werk en ook zijn kosten wil vergoeden; dat gedaagde eiseres binnen de grenzen van de zeer ruime briefing volledige vrijheid heeft gelaten voor de uitwerking van een scenario; dat eiseres echter zo ver bui ten de briefing is getreden; dat er van de oorspronkelijke opzet niets is overgebleven; dat de heer Frankfurther namens eiseres hiertegen in hoofd zaak heeft aangevoerd, dat er naast de oorspronkelijke briefing allerlei andere mededelingen en afspraken tussen partijen zijn gedaan en gemaakt; dat Mr. Van Rossum namens gedaagde er nogmaals op ge wezen heeft, dat eiseres niet van de oorspronkelijke briefing had mogen afwijken zonder eerst de directie van gedaagde te raadplegen; dat de heer Frankfurther namens eiseres hierna heeft ver klaard, dat de heer Jansen was aangesteld om namens de directie in het onderhavige geval op te treden; dat de Voorzitter der Commissie daarop gevraagd heeft of gedaagde de beoordeling van de juistheid van de specificatie van de posten van fen respectievelijk voor „Kosten van derden" en „Eigen kosten" aan de Com missie van Geschillen wil overlaten; dat Mr. Van Rossum namens gedaagde hiermede akkoord is gegaan; dat de heer Frankfurther namens eiseres aan de Commis sie een specificatie heeft overgelegd, welke aan dit vonnis is gehecht; dat de Voorzitter der Commissie, nadat zij de specificatie heeft bestudeerd, verklaard heeft dat deze specificatie aan de Commissie niet onredelijk voorkomt; dat de Voorzitter der Commissie partijen vervolgens ge vraagd heeft, of zij een nader door hem aangegeven rege ling in der minne zouden willen treffen; dat Mr. Van Rossum en de heer Frankfurther zich bereid hebben verklaard binnen veertien dagen na de zitting een be slissing aan de Commissie kenbaar te maken; dat gedaagde haar standpunt heeft kenbaar gemaakt in haar brieven van 15 en 29 september 1972 en eiseres in haar brieven van 20 september en 20 oktober 1972, waaruit blijkt, dat zij geen overeenstemming hebben bereikt; OVERWEGENDE: dat .eiseres lid is van de Nederlandse Bioscoopbond en dat in het op of omstreeks 23 september 1969 tussen partijen aangegaan contract is bepaald, dat alle uit of naar aanleiding van deze overeenkomst tussen partijen en/of hun rechtsver- krijgenden ontstane geschillen, daaronder begrepen die, welke door een der partijen als zodanig worden beschouwd, met uitsluiting van de burgerlijke rechter zullen worden be recht volgens de bepalingen van het Arbitrage Bondsregle ment van de Nederlandse Bioscoopbond; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landse Bioscoopbond; dat het blijkens het tussen partijen aangegaan contract niet voor twijfel vatbaar is, dat gedaagde oorspronkelijk van plan is geweest eiseres opdracht tot het maken van een goodwill-film met een vertoningsduur van twintig minuten te geven; dat uit de gedragingen van gedaagde, nadat haar het scena rio „The changing body" was toegezonden, moet worden opgemaakt, dat zij tenslotte geen opdracht meer aan eiseres wilde geven; dat gedaagde er zich op beroept dat dit scenario op ver schillende essentiële punten afwijkt van de oorspronkelijk door gedaagde goedgekeurde opzet en dat zij deze afwij kingen niet heeft goedgekeurd; dat het tot stand komen van het verworpen scenario echter niet buiten voorkennis van gedaagde heeft plaatsgevonden, gezien het intensieve overleg, dat eiseres gevoerd heeft met de heer C. H. Jansen; dat eiseres mocht aannemen, dat genoemde heer Jansen, gezien zijn functie bij gedaagde en de invloed die hij op de samenstelling van het scenario heeft uitgeoefend, gehandeld heeft in opdracht van en met instemming van de directie van gedaagde; dat het dus niet nodig was voor elke afwijking van de oorspronkelijke opzet de schriftelijke toestemming van gedaagdes directie te vragen en dat gedaagde in ieder geval niet heeft laten blijken, dat de heer Jansen niet ge machtigd was om namens gedaagde te beslissen; dat daaruit weliswaar niet volgt, dat gedaagde verplicht zou zijn eiseres opdracht tot vervaardiging van de film volgens vorenbedoeld scenario te geven; dat gedaagde gehouden moet worden geacht de door eise res gemaakte kosten voor het tot stand brengen van het scenario en wat daarmee verband houdt, te vergoeden en dat gedaagde dat ook heeft erkend zij het dat zij de beoor deling van de posten van voor honarium en f voor „eigen uitgaven" na gespecificeerd te zijn, aan de Commissie van Geschillen heeft overgelaten; dat deze kosten volgens de door eiseres verstrekte speci ficatie aan de Commissie niet onredelijk voorkomen en dat eiseres dus gerechtigd moet worden geacht het bedrag van deze kosten, zijnde totaal f in mindering te brengen van het voorschot van dat gedaagde haar bij het aangaan van het contract heeft uitbetaald; dat de vorderingen, welke eiseres onder A en B van haar request van 9 juni 1972 heeft ingesteld, ongegrond moeten worden geacht, aangezien deze eisen de perken, welke het contract dd. 23 september 1969 aan partijen stellen, te buiten gaan; dat de vordering sub C van het inleidend request voor wat de ontbinding van het contract betreft moet worden toege wezen, aangezien gedaagde niet meer bereid is een op dracht tot filmvervaardiging aan eiseres te geven; dat eiseresses vordering tot schadevergoeding, eveneens 25

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 25