vermeld onder C van het inleidend request, ten dele moet worden toegewezen, aangezien vergoed behoren te worden de tijd en de arbeid, welke eiseres besteed heeft om het scenario „The changing body" tot stand te brengen en waarbij zij door gedaagde in de waan is gelaten, dat ge daagde de afwijkingen van de oorspronkelijke opzet had goedgekeurd; dat de door gedaagde geleden schade geraamd moet wor den op waarop in mindering komt het van het voorschot van f resterend bedrag van f dat de kosten van het geschil, welke, gezien de omvang der behandelde stukken, moeten worden bepaald op f 300,ten laste van gedaagde behoren te komen; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJK HEID: ONTZEGT aan eiseres haar vorderingen: A. om aan gedaagde de verplichting op te leggen om hetzij het ingeleverde scenario goed te keuren, danwei aan te geven op welke punten en waarom wijziging daarin dient te worden aangebracht; B. om gedaagde de verplichting op te leggen om met eise res het in het vooruitzicht gestelde contract af te slui ten voor een nieuwe film met een budget van ten minste f VERKLAART ontbonden het op of omstreeks 23 september 1969 tussen partijen aangegaan contract; VERSTAAT dat eiseres gerechtigd is van het door gedaagde voorgeschoten bedrag van f te be houden als vergoeding voor door haar gemaakte kosten, als hiervoren in de overwegingen is omschreven; VEROORDEELT gedaagde tot het tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eiseres betalen van een schadevergoe ding van f te verminderen met het van het voor schot resterende bedrag van VEROORDEELT gedaagde voorts in de arbitragekosten, be dragende f 300, Aldus gewezen te Amsterdam op 13 november 1972. De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Nederlandse Bioscoopbond: w.g. J. de Wilde, Voorzitter. w.g. P. M. Buis, lid. w.g. Drs. J. Ph. Wolff, lid. w.g. H. W. Hagenberg, Secretaris. 2) inzake: MAATSCHAPPIJ TOT EXPLOITATIE VAN HET CITY THEA TER te 's-Gravenhage N.V., gevestigd te 's-Gravenhage en kantoor houdende te Amsterdam aan de Herengracht 102, EISERES contra COLUMBIA INTERNATIONAL FILMS (HOLLAND) N.V., ge vestigd te Amsterdam en kantoor houdende aldaar aan het Achter Oosteinde 911, GEDAAGDE De Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Nederlandse Bioscoopbond, volgens de Statuten en het Arbitragereglement van die Bond benoemd en aangewezen als arbitrage-college voor de beslechting van geschillen tussen leden van de Bond onderling; IN AANMERKING NEMENDE: dat eiseres bij request dd. 24 oktober 1972 een geschil con tra gedaagde heeft aanhangig gemaakt, van welk request een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Voorzitter der Commissie op verzoek van eiseres het geschil ingevolge artikel 15 sub G van het Arbitrageregle ment spoedeisend heeft verklaard; dat de Commissie partijen heeft opgeroepen tot haar zitting, gehouden op maandag, 30 oktober 1972 op het Bondsbureau te Amsterdam; dat aldaar verschenen zijn de heren J. P. M. A. Smulders, directeur van eiseres, en P. J. N. R. Ooms, directeur van gedaagde; dat de Voorzitter der Commissie heeft verklaard, dat de Commissie het onjuist vindt, dat eiseres slechts een gedeelte van gedaagdes brief aan eiseres gedateerd 29 sept. 1971 bevattende onder andere gedaagdes toezegging om de films „Taming of the shrew" en „The bridge on the river Kwai", wanneer deze als re-issues worden uitgebracht, eerst aan eiseres ter vertoning aan te bieden aan de Com missie heeft ingezonden met de mededeling, dat als de Commissie kennis wil nemen van de inhoud van de gehele brief zulks natuurlijk mogelijk is, zij het dat eiseres kennis neming van de gehele brief in een strikt vertrouwelijke sfeer wil houden; dat er geen grond voor het achterhouden van stukken bestaat, aangezien arbiters blijkens artikel 21 van het Arbitragereglement tot geheimhouding verplicht zijn ter zake van al hetgeen hi;n als zodanig in verband met aan hun oordeel onderworpen geschillen ter kennis komt; dat het bovendien niet aangaat gedaagde kennisneming van de in houd van een door haarzelf geschreven brief, welke in het geding wordt gebracht, te onthouden; dat de heer J. P. M. A. Smulders namens eiseres in hoofd zaak geantwoord heeft, dat gedaagde het bestaan van de brief van 29 september 1971 heeft ontkend en dat er voor eiseres derhalve geen reden bestond gedaagde meer infor matie te verschaffen dan ten aanzien van de film, waarop het geschil betrekking heeft, noodzakelijk was; dat de Voorzitter der Commissie hierna heeft verklaard, dat het voor een juiste functionering der arbitrage vereist is, dat beide partijen van de inhoud van alle stukken, welke in het geding worden gebracht, kennis kunnen nemen; dat de heer P. J. N. R. Ooms namens gedaagde hierna een tot de Commissie gericht verweerschrift gedateerd 26 ok tober 1972 heeft voorgelezen, waarvan een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetgeen beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de heer Smulders namens eiseres vervolgens in hoofd zaak heeft verklaard, dat er tussen partijen gedurende 26 jaar goede zakelijke relaties hebben bestaan; dat hij van de directeur van gedaagde, de heer Ooms, op 17 augustus 1972 te horen kreeg, dat gedaagde de film „The bridge on the river Kwai" (welke eiseres oorspronkelijk in première in haar City Theater te Amsterdam en daarna verschillende malen in haar andere bioscopen had vertoond en welke gedaagde opnieuw in roulatie ging brengen) niet aan eiseres, maar aan Bellevue Cinerama te Amsterdam wenste te leve ren; dat de heer Smulders te kennen heeft gegeven, dat hij op grond van zijn relaties met gedaagde aanspraak op leve ring van deze film maakte en daarop ook recht meende te hebben; dat de heer Ooms echter gezegd heeft, dat gedaag de de voorkeur gaf aan Cinerama; dat de heer Smulders daarover verontwaardigd was en de heer Ooms heeft toege voegd, dat gedaagde dan maar met al zijn films naar Cine rama moest gaan; dat het geenszins de bedoeling van eise res was haar relaties met gedaagde te verbreken en dat de heer Ooms uit het verdere verloop van het gesprek op 17 augustus duidelijk moet zijn geworden, dat eiseres niet anders verwachtte dan dat de relaties tussen partijen op de oude voet zouden worden voortgezet; dat eiseres eerst begin oktober bij geruchte heeft vernomen, dat gedaagde haar produktie 1972/73 aan een derde had verhuurd, dat eiseres daarover opheldering heeft gevraagd aan de heren Marion F. Jordan in New York en Victor J. Hoare te Lon den, die leidende functies bij Columbia Pictures in de Verenigde Staten en Europa bekleden; dat de heer Smulders namens eiseres aan de Commissie 26

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 26