Raad van beroep f 13 De Raad van Beroep van de Nederlandse Bioscoopbond heeft het navolgend ARBITRAAL VONNIS IN HOGER BEROEP gewezen inzake: de naamloze vennootschap maatschappij tot exploitatie van het City theater te 's-Gravenhage N.V., gevestigd te 's-Gra- venhage en kantoor houdende te Amsterdam aan de Heren gracht 102, appellante, incidenteel geïntimeerde, oorspronkelijke eiseres, tegen: de besloten (destijds naamloze) vennootschap Columbia In ternational Films B.V. (destijds N.V.), gevestigd te Amster dam en aldaar kantoor houdende Achter Oosteinde 9-11, geïntimeerde, incidenteel appellante, oorspronkelijk gedaag de. De Raad van Beroep van de Nederlandse Bioscoopbond, ingevolge het Arbitrage Bondsreglement benoemd en aan gewezen als arbitrage-college voor de beslechting in twee de, tevens hoogste instantie van geschillen tussen leden van de Nederlandse Bioscoopbond; IN AANMERKING NEMENDE: het arbitraal vonnis in eerste aanleg van de Commissie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Nederlandse Bioscoop bond, gewezen tussen bovengenoemde partijen op 13 no vember 1972, van welk vonnis de beslissing luidt: „Verklaart eiseresses vorderingen betreffende het doen be ëindigen van de vertoningen van de film: „The bridge on the river Kwai" in Bellevue Cinerama te Amsterdam en het alsnog aanbieden van de film voor vertoning in de theaters van eiseres te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam niet voor toewijzing vatbaar; Veroordeelt gedaagde om aan eiseres tegen behoorlijk be wijs van kwijting een schadevergoeding te betalen van Veroordeelt gedaagde voorts in de arbitragekosten bedra gende f 100,—." IN AANMERKING NEMENDE VOORTS: dat appellante blijkens brief van 5 december 1972 hoger beroep heeft ingesteld tegen bovenbedoelde arbitrale uit spraak, welke brief in afschrift aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud hier herhaald en ingelast wordt be schouwd; dat geïntimeerde bij brief van 14 december 1972, die in af schrift aan dit vonnis is gehecht en waarvan de inhoud hier herhaald en ingelast wordt beschouwd, niet alleen tegen dit hoger beroep verweer heeft gevoerd, maar ook harerzijds incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen meerbedoel- de arbitrale uitspraak; dat partijen hun respectieve standpunten nader schriftelijk hebben toegelicht, te weten appellante bij brief van 2 maart 1973 en geïntimeerde bij brief van 13 maart 1973, welke brieven eveneens in afschrift aan dit vonnis worden ge hecht en waarvan de inhoud hier herhaald en ingelast wordt beschouwd; dat de Raad van Beroep partijen heeft opgeroepen te ver schijnen te zijner terechtzitting van maandag 19 maart 1973 te 11.00 uur in het Bureau van de Nederlandse Bioscoop bond aan de Jan Luykenstraat 2 te Amsterdam, teneinde haar in de gelegenheid te stellen haar wederzijdse stand punten nader mondeling toe te lichten; dat op gemelde plaats, datum en tijd zijn verschenen de heren J. P. M. A. Smulders, directeur van appellante, ener zijds en P. J. N. R. Ooms, directeur van geïntimeerde, bij gestaan door zijn raadsman Mr. H. J. Bunjes, advocaat te Amsterdam, anderzijds; dat de heren Smulders en Ooms de respectieve standpunten van partijen nader mondeling hebben toegelicht en door de Raad van Beroep gestelde vragen hebben beantwoord, ter wijl tevens namens geïntimeerde het woord is gevoerd door Mr. Bunjes; dat partijen tenslotte op een daartoe strekkende suggestie van de Voorzitter van de Raad van Beroep hebben verklaard bereid te zijn alsnog te trachten het tussen hen gerezen geschil in der minne op te lossen en met name de raadsman van geïntimeerde heeft voorgesteld terzake nader overleg te plegen met de continental manager van Columbia Pictu- res International Corp., Mr. V. J. Hoare te Londen; dat de Raad van Beroep vervolgens partijen een termijn van 14 dagen heeft gegund om mededeling te doen van het alsnog bereikt zijn van een minnelijke regeling dan wel van hun verlangen een uitspraak van de Raad te verkrijgen; dat geïntimeerde en derhalve niet haar raadsman bij brief van 28 maart 1973, waarvan afschrift aan dit vonnis wordt gehecht en waarvan de inhoud hier herhaald en ingelast wordt beschouwd, aan de Raad van Beroep heeft doen we ten, dat een minnelijke schikking niet mogelijk is en der halve een uitspraak wordt verlangd; OVERWEGENDE: A. ten aanzien van de bevoegdheid van de raad van beroep: Partijen zijn beide lid van de Nederlandse Bioscoopbond. Krachtens artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement zijn alle tussen leden van genoemde Bond gerezen geschillen met uitsluiting van de gewone burgerlijke rechter onder worpen aan de Bondsarbitrage. Krachtens artikel 2 van genoemd Reglement heeft de Bonds arbitrage twee instantiën, te weten de eerste instantie, waar voor is aangewezen de „Commissie van Geschillen", en de tweede tevens hoogste instantie, waarvoor is aangewezen de „Raad van Beroep". In casu betreft het een hoger beroep van een door de Commissie van Geschillen in eerste instantie gewezen arbi traal vonnis, zodat de Raad van Beroep bevoegd is in twee de tevens hoogste instantie van het geschil kennis te nemen. B. ten aanzien van de ontvankelijkheid van het hoger beroep: Krachtens artikel 7 van meergenoemd Reglement kan hoger beroep worden ingesteld door elk der bij het geschil be trokken partijen, mits binnen veertien dagen na de verzen ding van de kennisgeving van de in eerste instantie gegeven beslissing. In casu is de kennisgeving verzonden op 22 november 1972, zodat het door appellante bij brief van 5 december 1972 aan hangig gemaakt hoger beroep tijdig is ingesteld. Ook het door de geïntimeerde bij brief van 15 december 1972 aanhangig gemaakt tegenberoep is blijkens het bepaal de in het tweede lid van artikel 8 van meergenoemd Re glement tijdig ingesteld. Aan de in het eerste lid van artikel 8 van meergenoemd Re glement omschreven eisen voor het instellen van hoger be roep en tegenberoep is voldaan en met name zijn in de beide bovengenoemde brieven van 5 en 14 december 1972, zoals later aangevuld bij de brieven van 2 en T3 maart 1973, de grieven van beide partijen tegen de beroepen beslissing genoegzaam kenbaar gemaakt. Partijen zijn derhalve ontvankelijk in het door hen ingesteld hoger beroep respectievelijk tegenberoep. O ten aanzien van het geschil ten principale: Appellante heeft in eerste aanleg blijkens haar aan de Com missie van Geschillen gerichte brief van 24 oktober 1972 ge vorderd, dat geïntimeerde zal worden veroordeeld:

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 13