dat gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat de onder handelingen met eiseres zijn gevoerd door de heer K. Broek; dat gedaagde wel zelf gereageerd heeft op een brief van eiseres gedateerd 3 januari 1973, waarin eiseres gesteld heeft, dat de film niet aan het Amersfoortse publiek mag worden onthouden, omdat zij het niet eens is kunnen wor den met de producent, weshalve zij opnieuw een compro misvoorstel deed; dat gedaagde daarop met zijn brief van 4 januari 1973 heeft gereageerd met de mededeling, dat hij met de tegenvoorstellen niet akkoord kon gaan; dat alle exploitanten, aan wie de film is aangeboden, akkoord zijn gegaan met de conditie van twee weken tegen 50% en ver volgens op sliding scale; dat gedaagde in dezelfde brief gereleveerd heeft dat eiseres de enige is, die met deze condities niet akkoord wenst te gaan, waardoor zij dan ook degene is die het Amersfoortse publiek de film onthoudt; dat de heer K. Broek namens gedaagde in hoofdzaak heeft verklaard, dat reeds na de eerste aanbieding op 25 februari 1972 eiseres is akkoord gegaan met de vertoning van de film „Bij de beesten af" in het Grand Théatre gedurende twee weken met een filmhuurpercentage van 50; dat er daarna alleen een menigsverschil tussen partijen bestond omtrent de sliding scale voor de volgende vertoningsweken en het bedrag dat in de eerste helft van de week bereikt zou zijn voor de verplichte prolongatie; dat eiseres op 14 april 1972 haar aanbod in zoverre heeft gewijzigd, dat de sliding scale zou worden bepaald op 32'/2-40%, maar dat gedaagde zijn standpunt van een sliding scale van 35-50% heeft gehandhaafd; dat de onderhandelingen betrekking hadden zowel op Amersfoort als Hilversum; dat toen tussen partijen geen overeenstemming bereikbaar bleek te zijn eise res verweten heeft, dat gedaagde als verhuurder van de film misbruik van zijn monopolistische positie maakte; dat gedaagde daarop de film op de bekende condities alleen voor Hilversum heeft aangeboden; dat eiseres deze condi ties niet wilde aanvaarden en haar eigen aanbod heeft her haald, waarbij zij gedaagde enige dagen bedenktijd heeft gegeven; dat gedaagde noch voor Hilversum noch voor Amersfoort van zijn algemene condities heeft willen af wijken en dat hij de film aan een derde in Hilversum, die deze condities heeft aanvaard, heeft verhuurd; dat de film „Bij de beesten af" in het gehele land in de beste theaters ter plaatse met het bekende succes is vertoond; dat de exploitanten van al deze theaters met de condities, zoals gedaagde die aan al zijn afnemers heeft gesteld, akkoord zijn gegaan; dat de heer J. van Dommelen namens eiseres verder in hoofdzaak heeft verklaard, dat gedaagde op 25 februari 1972 de film heeft aangeboden tegen een filmhuurprijs van 50% voor de eerste twee weken en vervolgens op de sliding scale van 35-50%; dat hij bovendien een garantie verlangde van f 14.000,dat eiseres met de conditie voor de eerste twee weken is akkoord gegaan, maar voor de volgende weken een slinding scale met een maximum van 40% heeft aangeboden, alsmede een garantie van 10.000,welk aanbod gedaagde heeft verworpen; dat op 14 april 1972 op nieuw onderhandelingen tussen partijen zijn gevoerd, waar bij gedaagde volhardde bij zijn oorspronkelijke condities, zij het dat de garantie werd verlaagd tot 10.000,dat eiseres daarop een bod heeft gedaan voor de vertoning van de film in het Grand Théêtre te Amersfoort en het City Theater te Hilversum gedurende twee weken tegen 50% en daarna voor het City Theater een sliding scale van 35-50%, maar voor het Grand Théatre een sliding scale van 321/2- 40%; dat eiseres als alternatief heeft voorgesteld om de film vanaf de eerste week te draaien op een sliding scale lo pende van 32/2-60%; dat gedaagde echter met de cijfers van de sliding scale niet akkoord wenste te gaan, hoewel deze sliding scale-cijfers door alle andere filmverhuurderc in voorkomende gevallen wel zijn aanvaard; dat gedaagde, toen er ook bij verdere onderhandelingen tussen partijen geen overeenstemming bereikt was, de film voor vertoning in Hilversum aan een andere bioscooponderneming heeft verhuurd; dat eiseres voor wat Amersfoort betreft met de condities van gedaagde tenslotte alleen is akkoord gegaan, omdat zij het verwijt als zou zij misbruik maken van haar monopolistische positie in Amersfoort wilde ontgaan; dat zij echter deze condities alleen aanvaardbaar acht bij ver toning in haar Cinema Amicitia, omdat de exploitatiekosten van dat theater aanzienlijk lager zijn dan die van het Grand Théatre; dat de heer K. Broek namens gedaagde aan de Commissie heeft overgelegd een staat, vermeldende de namen van de gemeenten en de voornaamste bioscopen waar de film „Bij de beesten af" is vertoond, er daarbij op wijzende, dat de vertoning steeds heeft plaats gehad in de beste en de grootste bioscoop ter plaatse; dat hij voorts heeft over gelegd een lijstje, vermeldende de namen van een aantal belangrijke films die recentelijk in het Grand Théatre te Amersfoort zijn vertoond, waarbij ter vergelijking vermeld zijn de in dezelfde tijd vertoonde films in de Cinema Amicitia; dat hij uit laatstgenoemde lijst heeft geconclu deerd, dat de belangrijke films die in het Grand Théatre zijn vertoond, plegen te worden overgebracht naar de Cinema Amicitia; dat de heer J. van Dommelen namens eiseres nog heeft aan gevoerd, dat de Cinema Amicitia voor tweederde gebruikt wordt als premièretheater en voor eenderde als move-over- theater; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandse Bioscoop bond en dat ingevolge artikel 32 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandse Bioscoopbond alle geschillen tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de burgerlijke rechter zijn on derworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onderhavige geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als arbitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Neder landse Bioscoopbond; dat artikel 2 van het Reglement inzake de Programmering aan de leden-filmverhuurders van de Nederlandse Bios coopbond de verplichting oplegt om een „wat betreft verto- ningsmogelijkheden en condities redelijk bod" te accepteren binen vier weken nadat het bod is gedaan, althans de des betreffende hoofdfilm voor vertoning in de desbetreffende gemeente binnen die termijn te verhuren; dat hetzelfde artikel van dit Reglement verder bepaalt, dat gebrek aan overeenstemming over de vraag, of het bod al dan niet redelijk is, wordt beschouwd als een geschil in de zin van artikel 1 van het Arbitragereglement; dat er tussen partijen geen overeenstemming is bereikt over de vraag, of het bod van eiseres betrefende de vertoning van de film „Bij de beesten af" in Amersfoort redelijk is, zodat zich een geschil voordoet in de zin van artikel 2 van het Reglement inzake de Programmering; dat eiseres blijkens haar brief aan gedaagde van 11 januari 1973 heeft aangeboden de voornoemde film in haar Cinema Amicitia te Amersfoort te vertonen tegen een filmhuur van 50% gedurende twee weken en een filmhuur op sliding scale in de daarna volgende weken van 35% tot 50% der netto-recette, met dien verstande dat bij het bereiken van een netto-recette van tenminste 8.700,met de ver toningen van donderdag tot en met zondag prolongatie ver plicht zal zijn; dat gedaagde sedert het begin der onderhandelingen tussen partijen verlangd heeft, dat de film in de grootste bioscoop te Amersfoort (dat is het Grand Théatre) zou worden ver toond en wel tegen een filmhuur van 50% gedurende de eerste twee weken en op een sliding scale van 35-50% ge durende de volgende weken; dat eiseres gezien de hoge exploitatiekosten het economisch niet verantwoord acht de film op deze condities in haar Grand Théatre te vertonen, maar dat zij, aangezien zij de inwoners van Amersfoort de film niet wil onthouden, 16

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 16