BESLISSINGEN VAN HET HOOFDBESTUUR Toepassing van Artikel 18 der Statuten bereid is de film op de door eiseres verlangde condities in haar Cinema Amicitia te Amersfoort waarvan de exploi tatiekosten deze condities wel veroorloven te vertonen; dat gedaagde het bod van eiseres niet redelijk acht, aan gezien alle bioscoopondernemingen, die de film voor ver toning in alle andere gemeenten hebben gehuurd, bereid waren de film in de grootste bioscopen te plaatsen op de zelfde condities als gedaagde van eiseres heeft verlangd; dat het antwoord op de vraag, of het bod van eiseres al dan niet redelijk moet worden geacht, gevonden kan worden door vergelijking met de condities, waarop de film ,,Bij de beesten af" in vergelijkbare andere plaatsen in Nederland is verhuurd en vertoond; dat de film met groot succes in een groot aantal gemeenten vertoond blijkt te zijn in een van de belangrijke bioscopen ter plaatse; dat reeds daarom eiseresses aanbod van de Cinema Amici tia in plaats van het Grand Théatre te Amersfoort onredelijk moet worden geacht; dat uit de verklaringen van partijen gebleken is, dat eiseres oorspronkelijk, toen er tussen partijen onderhandeld werd over vertoning van de film zowel in Amersfoort als in Hilversum, wel degelijk bereid is geweest de film in het Grand Théatre te Amersfoort te vertonen en wel tegen een conditie van 50% gedurende de eerste twee weken en op sliding scale van 321/2% tot 50% voor de volgende weken, terwijl gedaagde een filmhuur voor de derde en eventuele volgende weken verlangde op een sliding scale van 35-50%; dat daar over en over andere condities van ondergeschikt belang tussen partijen geen overeenstemming is bereikt en dat eiseres nadat gedaagde de film voor vertoning in Hil versum op de door gedaagde verlangde, maar door eiseres niet aanvaarde voorwaarden aan een derde had verhuurd met haar brief van 3 januari 1973 heeft aangeboden hetzij de film in het Grand Théatre te Amersfoort op sterk afwijkende condities te vertonen, hetzij de film op dezelfde voorwaar den in de Cinema Amicitia te Amersfoort te vertonen met een lager bedrag voor de verplichte prolongatie; dat gedaagde, wat Amersfoort betreft, waar alle bioscopen in handen zijn van eiseres, de gelegenheid ontbreekt om datgene te doen, wat zij in Hilversum heeft gedaan, name lijk na de weigering van eiseres om gedaagdes condities te aanvaarden, de film te verhuren aan een derde, die wel met die condities akkoord wil gaan; dat ook in het licht van deze feiten gezien eiseresses bod onredelijk moet worden geacht; dat derhalve aan eiseres haar vordering moet worden ont zegd; dat de kosten van het geschil moeten worden vastgelegd op f 50,welke door eiseres moeten worden gedragen; RECHTDOENDE ALS GOEDE MANNEN NAAR BILLIJKHEID: ONTZEGT aan eiseres haar vordering met haar veroordeling in de geschilkosten bedragende 50, Aldus gewezen te Amsterdam op woensdag 14 maart 1973 De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Nederlandse Bioscoopbond: w.g. J. de Wilde, lid-Voorzitter w.g. Jan Miedema, lid w.g. J. Arkenbout, plv. lid w.g. H. W. Hagenberg, Secretaris 1) Terzake van het feit: dat Stichting Schouwburgcomplex Gouda, Boelekade 67, Gouda, ten aanzien van de door haar geëxploiteerde Schouwburg Bioscoop te Gouda niet heeft voldaan aan het voorschrift om in een vertoningsweek per film en per toe gangsprijs afzonderlijk doorlopend genummerde toegangs bewijzen te gebruiken en dat zij bovendien toegangsbewij zen door overstempeling heeft voorzien van een andere toegangsprijs dan daarop was gedrukt, weshalve in strijd is gehandeld met artikel 2 A respectievelijk artikel 2 D van het Reglement op de Recette-administratie, heeft het Hoofdbestuur besloten haar krachtens artikel 18 der Statuten de straf van boete ten bedrage van 1.000, (eenduizend gulden) op te leggen. Deze beslissing is genomen op grond van de overwegingen: dat de Recettecontroledienst tijdens een op 26 augustus 1971 gehouden controle van de administratie van de door haar geëxploiteerde Schouwburg Bioscoop te Gouda had geconstateerd, dat onder meer enige voorschriften van het Reglement op de Recette-administratie niet juist waren na geleefd, met het oog waarop bij brief van 1 september 1971 met klem is verzocht de bewuste voorschriften als bedoeld bij artikel 2 A en D van het Reglement op de Recette-admi nistratie in acht te nemen; dat bij een recettecontrole op 13 februari 1973 is geconsta teerd, dat sinds 22 juni 1972, toen alle entreeprijzen van de desbetreffende bioscoop werden verhoogd, de toegangs bewijzen wederom door haar waren overgestempeld ter aanpassing aan het nieuwe prijsniveau en dat ten aanzien van filmvoorstellingen waarvoor speciale verhoogde toe gangsprijzen werden vastgesteld, extra overstempelingen van 0,50 tot ƒ2,per toegangsbewijs plaatsvonden; dat ook nu weer werd geconstateerd, dat niet was voldaan aan de verplichting per film en per toegangsprijs toegangs bewijzen te verkopen die van ononderbroken nummers zijn voorzien; dat het Hoofdbestuur haar met het oog op deze overtre dingen, die zich over een lange periode uitstrekken, inge volge artikel 18 der Statuten voor verhoor op 17 april 1973 heeft opgeroepen; dat de heer D. O J. M. Peeters, leider/directeur van de Schouwburg Bioscoop te Gouda, tijdens dit verhoor heeft erkend, dat vorengenoemde reglementaire voorschriften zijn overtreden, waarvoor hij als excuus heeft aangevoerd, dat de voortzetting van de bioscoopexploitatie op een gegeven ogenblik onzeker was geworden, zodat zo weinig mogelijk kosten werden gemaakt en met het oog hierop de aankoop van nieuwe entreebewijzen was achtergebleven; dat het Hoofdbestuur het aangevoerde excuus nog zou wil len aanvaarden voor het tijdvak voorafgaande aan de brief van 1 september 1971, waarin van Bondswege een aantal aanwijzingen werd gegeven met betrekking tot de naleving van het Reglement Recette-administratie, doch dat alle han delingen in strijd met dit reglement na ontvangst van ge noemde brief geen rechtvaardiging kunnen vinden in welk argument ook, nog daargelaten, dat reeds in de loop van oktober 1971 de continuering van de bioscoopexploitatie blijkens de stukken waarover het Hoofdbestuur beschikt, zekerheid werd; dat als uitvloeisel van het feit, dat zowel de filmhuren als de Bondscontributie en de Bumabijdragen in een percentage van de theateromzetten worden uitgedrukt, de voorschriften betreffende de centrale aankoop en het gebruik van toe gangsbewijzen, vervat in het Reglement op de Recette- 17

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 17