HET RAPPORT INLEIDING In 1972 heeft de Nederlandse Bio scoopbond een reeks onderzoeken laten instellen naar de betrekkingen tussen de bioscopen en hun pu bliek. Het Instituut voor Psycholo gisch Marktonderzoek te Schiedam voerde de opdracht uit. Projektlei- der daar was Drs. F. P. A. M. Hen- tenaar. Een onderzoek kan alleen slagen als aan het onderzoeksbureau pre cies wordt verteld welke vragen onderzocht moeten worden. De re sultaten van een onderzoek zijn pas konkreet, als ook de probleemstel ling van het onderzoek konkreet is. Zulk een probleemstelling wordt door de opdrachtgever in nauwe samenwerking met het onderzoeks bureau onder woorden gebracht. Van de kant van de Bioscoopbond is het formuleren van de probleem stelling verzorgd door de weten schappelijk medewerker, Drs. P. M. H. Cuijpers, en de Werkgroep Publiciteit.1) Het aantal en het soort vragen dat door een wetenschappelijk onder zoek beantwoord kan worden hangt samen met het budget dat voor dit onderzoek beschikbaar is, maar ook met het abstractieniveau van de vragen. Een vraag als „Waarom houdt meneer Jansen niet van oor logsfilms?" is heel wat abstracter, dus moeilijker te onderzoeken dan de vraag ,,Gaat meneer Jansen naar oorlogsfilms?" Zo is het ook moei lijker, in andere gevallen, te weten te komen wat mensen werkelijk doen dan om ze te vragen wat ze doen. Het laatste geeft immers al leen aan, wat de mensen zeggen of denken dat ze doen. Dat hoeft geen opzettelijke misleiding te zijn. Vaak kan de richting van de vertekening aangevoeld worden. Zo zullen er mensen zijn die zeggen dat ze nooit naar een sexfilm gaan, hoewel zij dat in feite wel degelijk soms doen. Anderen zullen zeggen dat zij een voorkeur hebben voor documen taire films, hoewel zij die in feite nooit gaan zien in een bioscocp. In het algemeen, kortom, zullen de cijfers voor de aktiviteiten met so ciaal aanzien (lezen van recensies e.d.) geflatteerd zijn. Het I.P.M. heeft dus niet alle vragen die in het film- en bioscoopbedrijf leven kunnen onderzoeken. Het hierna volgende verslag geeft dan ook niet alle antwoorden die u zoekt. Er is bewust gekozen voor een vrij uitgebreid, weinig abstract onder zoek van vooral kwalitatieve aard, omdat juist dergelijk onderzoek ten aanzien van het bioscoopbezoek schaars was. Puur kwantitatieve gegevens over de samenstelling en de omvang van het bioscooppu bliek bijvoorbeeld naar woon plaats, leeftijd, burgerlijke staat, schoolopleiding en beroep zijn uit anderen hoofde al bekend.2) Ook was het de bedoeling, dat niet alleen de bioscoopbezoekers on dervraagd werden, maar een steek proef van de gehele Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder. Met het oog op een eventuele vergro ting van het bestaande bioscoop publiek is het immers van belang ook de meningen te kennen van mensen die nooit of bijna nooit naar de bioscoop gaan. Nadat de vragenlijst in twee groepsdiscussies (Amsterdam en Deventer) en een vooronderzoek (Amsterdam, Eindhoven en Zwolle) zijn definitieve vorm had gekregen, vond in augustus en september 1972 het eigenlijke onderzoek plaats. Het veldwerk en de statis tische bewerking van de resultaten werden uitgevoerd door de Neder landse Stichting voor Statistiek. Er werden 425 personen ondervraagd, samen vormend een representa tieve steekproef van de bevolking. De gestelde vragen hadden betrek king op de volgende tien onder werpen: 1. De frequentie van bioscoop be zoek 2. Vrijetijdsbesteding en uitgaan 3. De houding tegenover bio scoopbezoek 4. Het filmaanbod: kennis, beeld en voorkeur 5. Oriëntering ten aanzien van het filmaanbod 6. De aanleiding tot bioscoopbe zoek 7. De kwaliteit van de informatie 8. Reakties op het bioscoopbe zoek 9. Het bioscoopprogramma 10. De bioscoop Bij het bespreken van deze onder werpen die in evenzovele para grafen aan de orde zullen komen wordt onderscheid gemaakt tussen de opvattingen van degenen die re gelmatig naar de bioscoop gaan en degenen die zelden of nooit gaan. Daarom zijn de ondervraagden ver deeld in drie groepen: regelmatige bezoekers, incidentele bezoekers en niet-bezoekers. Deze onderverdeling naar de fre quentie van bioscoopbezoek is, ze ker uit een praktisch bedrijfsoog- punt, een van de belangrijkste ele menten van het hierna volgende on derzoeksverslag. regelmatige bezoekers zijn de genen die ten minste eenmaal per maand naar de bioscoop gaan (16% van de ondervraag den); incidentele bezoekers zijn de genen die een of meer keren per jaar naar de bioscoop gaan (40 van de ondervraagden); niet-bezoekers zijn degenen die zeggen dat zij nooit of bijna nooit naar de bioscoop gaan (44 van de ondervraagden). Het thans volgende verslag is een samenvatting van de belangrijkste uitkomsten van het onderzoek. Het rapport van het I.P.M., dat met in begrip van de tabellen een omvang heeft van vele honderden pagina's, is voor belangstellende leden ter in zage op het Bondsbureau. Ook is er gestreefd naar een ver eenvoudiging van het oorspronke lijke rapport. Zo zijn de belangrijk ste tabellen gevisualiseerd in een tiental overzichtelijke staafdiagram men. Een en ander is gedaan in overleg met het Instituut voor Psy chologisch Marktonderzoek.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 24