PARAGRAAF 2 VRIJETIJDSBESTEDING EN UITGAAN a) Televisie Sinds de televisie gemeengoed is geworden in ons land wordt een groot deel van de vrijetijd besteed aan het kijken naar de tv-uitzendin- gen. Uiteraard heeft dat gevolgen gehad voor het bioscoopbezoek. De toeneming van het aantal tv- toestellen ging gepaard met een daling van het bioscoopbezoek, waarmee overigens niet bewezen wordt dat dit laatste alléén aan dat eerste geweten moet worden. Al sedert enkele jaren bestaat er geen verband meer tussen de mate van bioscoopbezoek en het be schikken over een tv-toestel. Dat betekent dat de curve van het bio scoopbezoek in Grafiek 2 zich al enkele jaren ontwikkelt onafhanke lijk van de curve die het aantal tv- toestellen weergeeft. Grafiek 2 Bioscoopbezoek en aantal tv-toe- stellen 1958-1972 Bezoek x 100.000 Van de personen boven de 50 jaar gaat 65 nooit naar de bioscoop. Evenmin bestaat er verband tussen de mate van bioscoopbezoek en het aantal dagen per week dat men naar de televisie kijkt. Het wordt pas interessant als we kijken naar het aantal uren per dag dat men gemiddeld zegt te besteden aan het kijken naar de televisie. Dan blijkt: Er is dus in de groep „zware" tv- kijkers (gemiddeld langer dan een uur per werkdag) een soort polari satie: zowel de regelmatige bio scoopbezoekers als de niet-bezoe- kers kijken méér naar de televisie dan de incidentele bioscoopbezoe kers. Grafiek 3 brengt dit in beeld. De conclusie hieruit mag zijn, dat lang niet alle „zware" tv-kijkers voorde bioscopen verloren zijn. Ook werd gevraagd of men wel- eens keek naar een drietal filmpro gramma's op de televisie. Welnu, het percentage van de ondervraag den dat deze programma's wel eens zag bedroeg: 35 59 voor „Avroscoop" (AVRO) 54 voor „Voor een briefkaart op de eerste rang" (KRO) 37 voor „Uit de kunst" (NOS) De programma's van de AVRO en de KRO werden relatief méér beke ken door regelmatige bioscoopbe zoekers. „Uit de kunst" werd daar entegen vooral gezien door niet- bioscoopbezoekers. b) Uitgaan Zowel het bezoeken van restau rants en café's als van theaters komt meer voor bij regelmatige bioscoopbezoekers dan bij de ove rigen. Blijkbaar behoren al deze vormen van vrijetijdsgedrag tot één uitgaanspatroon. Van de bioscoopbezoekers gaat meer dan de helft voor of na de film naar een café of een restau rant. Dit verband komt het sterkst naar voren in de leertijdsgroep van 25 tot 34 jaar. Een overzicht van het uitgaan buitenshuis vindt u in Tabel I. Tabel I Bezoeksfrequentie naar uitgaans gelegenheid (in to bio- restau neel café scoop rant regelmatig 7 30 16 23 incidenteel 31 21 40 44 nooit 62 49 44 33 I00 100 100 100 ouderen kijken langer dan jon geren; personen behorend tot de lage re welstandsklasse kijken lan ger dan de overigen; regelmatige bioscoopbezoekers kijken langer dan incidentele bezoekers van de bioscoop; niet-bioscoopbezoekers kijken langer dan incidentele bezoe kers van de bioscoop. Grafiek 3 Frequentie van bioscoopbezoek naar kijkduur tv per gemiddelde werkdag(in%) kijkduur minder dan 1 uur kijkduur meer dan 1 uur 40 incidenteel 60 nooit 80 100

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 26