Jaarlijkse Vergadering
van de Bondsraad
V
Op 1 mei jongstleden vond in het Hilton Hotel te Amster
dam de jaarlijkse vergadering van de Bondsraad van de
Nederlandse Bioscoopbond plaats.
De Voorzitter, de heer J. Nijland, opende de vergadering
met de hierna volgende toespraak:
JAARREDE VAN DE BONDSVOORZITTER
„Dames en Heren, ik heet U van harte welkom op deze
jaarlijkse vergadering van de Bondsraad. Het is prettig weer
te constateren, dat een aantal toehoorders aanwezig is,
onder wie ons erelid, de heer J. G. J. Bosman.
Een speciaal woord van welkom zou ik willen richten tot de
nieuwe Bondsraadsleden de heren H. W. M. Janssen en
A. J. J. Duyvesteyn.
AFSCHEID VAN DE HEER J. DE WILDE
Sinds de vorige vergadering maakt van de Bondsraad geen
deel meer uit de heer J. de Wilde, die zijn plaats aan een
jongere heeft willen afstaan. Hij vertegenwoordigde de Be
drijfsafdeling Filmverhuurders en was in zijn functie van
vice-voorzitter van die bedrijfsafdeling tevens haar woord
voerder in de vergaderingen van de Bondsraad. Met hem
verdwijnt een van de bekwaamste mensen uit onze orga
nisatie. Sinds 1952 was hij bestuurslid van de Bedrijfsafde
ling Filmverhuurders en sinds 1952 was hij lid van de Le
denraad. Sedert de herstructurering van de Bond was hij
lid van de Bondsraad. Tot nu toe was hij ook nog voorzitter
van de Commissie van Geschillen, doch ook deze functie
gaat hij thans neerleggen. Een woord van oprechte dank is
hier op zijn plaats voor al hetgeen de heer De Wilde als
lid van de Ledenraad en de Bondsraad in het algemeen be
drijfsbelang heeft verricht. Hij heeft op constructieve wijze
aan de besluitvorming meegewerkt. Zijn scherpzinnige rede
neertrant, zijn kennis van zaken, zijn gezag vormen enige
facetten van zijn veelzijdige talent. Zijn juridische inzicht
en zijn gevoel voor verhoudingen zijn hem bijzonder van
pas gekomen bij de vervulling van functies in de Bonds
arbitrage. Wij kunnen er ons slechts over verheugen, dat
hij zich zo lang voor onze organisatie en haar leden heeft
willen inzetten. Ik weet uit Uw aller naam te spreken, wan
neer ik hem nog vele jaren van voorspoed en gezondheid
toewens.
GEMATIGD OPTIMISME
Leden van de Bondsraad, uit de statistische gegevens die
U maandelijks worden verstrekt en uit het jaarverslag mag
worden afgeleid, dat een gematigd optimisme ten aanzien
van de gang van zaken in onze sector gedurende de eerst
komende jaren gerechtvaardigd is. Men hoort wel eens
zeggen, dat het succes van enkele films in de afgelopen
jaren bepalend is geweest voor de bedrijfssituatie, hetgeen
onze kwetsbaarheid zou demonstreren. Ik wil geenszins
ontkennen, dat het ontbreken van dergelijke succesfilms het
totaalresultaat van een jaar nadelig zou kunnen beïnvloeden.
Maar men dient toch ook wel met enige andere positieve
factoren rekening te houden.
In de eerste plaats hebben velen voor wie het bioscoop
bezoek slechts een vorm van jeugdsentiment betekende,
juist door de grote successen der laatste jaren de weg naar
de bioscoop teruggevonden. Het effect daarvan mag dan
weliswaar beperkte omvang hebben, het is niet te ver
onachtzamen.
In de tweede plaats acht ik het waarschijnlijk, dat in het
patroon van de vrijetijdsbesteding van de tot grotere wel
vaart gekomen burger al of niet dank zij nivellerings
processen het uitgaan een grotere plaats zal gaan in
nemen. Daarvan zullen ook onze bioscopen kunnen pro
fiteren.
In de derde plaats tonen tal van theaters aan, dat ook
zonder de grote toppers goede resultaten zijn te boeken.
In de vierde plaats ontwikkelt het bedrijf zelf ook de nodige
aktiviteiten die tot opvoering van de filmbelangstelling en
het bioscoopbezoek kunnen leiden. Ik doel hier in het bij
zonder op de nieuwe bioscoopvestigingen, vooral in de
vorm van inbouwtheaters, die reeds tot stand zijn gekomen
of ons nog te wachten staan. Ik geloof, dat aan deze ont
wikkeling na het sluitingsproces van een groot aantal jaren
niet alleen economisch maar ook psychologisch bijzondere
waarde moet worden toegekend. Het ogenblik is gunstig te
achten, nu het bioscoopbezoek zich heeft gestabiliseerd.
Het komt mij voor, dat het systeem van de inbouwtheaters,
dat tot nu toe voornamelijk in de belangrijke bioscoopcentra
van de grond is gekomen, juist ook in andere plaatsen ware
te overwegen, mede met het oog op de grotere variatie in
de programmering die aldus kan worden geboden.
Wanneer ik op de betekenis wijs van laatstgenoemde ont
wikkeling vanuit een algemeen bedrijfsbelang, dan wil dat
geenszins zeggen, dat er in de onderlinge bedrijfsverhou-
dingen geen repercussies zouden optreden. Er zullen on
getwijfeld problemen rijzen, indien men deze uitbreiding niet
geleidelijk laat verlopen. Een schoksgewijze uitbreiding van
het aantal theaters zou zowel in het economisch vlak als bij
de programmering onverantwoorde spanningen oproepen.
Tevens denk ik daarbij aan de nog moeilijker wordende
positie van de traditionele navertoningstheaters. Het Hoofd
bestuur heeft reeds jaren geleden deze problematiek tot
onderwerp van studie gemaakt en het heeft getracht langs
reglementaire weg een vorm van bescherming ten behoeve
van die theaters tot stand te brengen. Het door het Hoofd
bestuur ingediende reglementsvoorstel bleek echter niet
haalbaar te zijn. Dat impliceert, dat de taak van het Hoofd
bestuur is beperkt tot het, zo mogelijk, tegengaan van
excessen. Daarnaast is het met name de taak van de afde
ling in kwestie om te onderzoeken, of en zo ja, op welke
wijze, de belangen van de betrokken afdelingsleden in dit
opzicht zouden kunnen worden behartigd. En tenslotte mag
het vertrouwen worden uitgesproken, dat de bedoelde Ie-