Mr. P. A. Meerburg, het nieuwgekozen lid van het Hoofd
bestuur, in gesprek met de heer P. Silvius.
den ook nu weer voldoende flexibel en inventief zullen zijn
om zich aan de gewijzigde omstandigheden aan te passen.
Hoewel niet geheel vergelijkbaar veroorzaken toch ook de
nog steeds voortdurende fuseringen en het scheppen van
samenwerkingsverbanden nieuwe spanningsvelden. Het lag
voor de hand, dat dit algemene verschijnsel zich ook in onze
bedrijfssector zou gaan manifesteren. De voordelen hier
van zijn evident. Anderzijds is het niet denkbeeldig, dat de
concurrentieverhoudingen en in het bijzonder ook de rela
ties tussen bioscoopexploitanten en filmverhuurders zullen
worden verscherpt, nog afgezien van de mogelijkheid, dat
de bioscoop-exploitant die zijn onafhankelijkheid wenst te
bewaren, in een verzwakte positie zou kunnen geraken. Het
probleem van de filmvoorziening staat daarbij natuurlijk
centraal. De organisatie heeft in het stelsel van leverings
voorwaarden bepaalde waarborgen neergelegd voor een
effectief en billijk werkend systeem van filmdistributie. In
het bijzonder wordt voorkomen, dat films en bioscopen als
broodjes bij de bakker worden verhandeld. Een vertonings
overeenkomst mag immers slechts betrekking hebben op
één hoofdfilm en op één bioscoop. Ik ben van mening, dat
daarmede al een dam is opgeworpen tegen excessen, en het
spreekt vanzelf, dat het Hoofdbestuur ook wat dit betreft
de ontwikkeling waakzaam volgt.
BTW—AFTREK
Mijne Heren, wanneer ik het hier heb over bedrijfsverhou-
dingen, dan behoeft het wel geen betoog, dat hierbij ir;
het bijzonder ook de regeling van de aftrek als bedoeld in
artikel 10 C van het Aanvullingsreglement Bondsvoorwaar-
den vermelding verdient. Ik moge U er ten overvloede aan
herinneren, dat in de Bondsraadsvergadering van 12 decem
ber 1972 na een gecompliceerde voorbehandeling een com
promis is bereikt, dat krachtens de uitdrukkelijke uitspraak
van de Bondsraad als een overgangsmaatregel was bedoeld,
in dier voege, dat uiterlijk in 1973 een nadere oplossing van
het vraagstuk behoort te worden gerealiseerd. Ik heb ver
nomen, dat deze kwestie in de Bedrijfsafdeling Filmver
huurders en in de Exploitantenraad reeds ter discussie is
geweest en wij mogen derhalve aannemen, dat binnen af
zienbare tijd het overleg dienaangaande zal aanvangen. Ik
hoop, dat partijen elkaar opnieuw zullen kunnen vinden,
waarbij ik wel de wens uitspreek, dat men zal streven naar
een oplossing die voorgoed een einde zal brengen aan een
vraagstuk dat een storend element vormt in de betrekkingen
tussen de groeperingen van bioscoopexploitanten en film
verhuurders.
Of en in hoeverre de filmhuurcondities in hun algemeenheid
niet nader dienen te worden bekeken, is iets waarover het
Hoofdbestuur eens zijn gedachten zou moeten laten gaan.
Het is U bekend, dat een door het Hoofdbestuur ingestelde
commissie thans het vraagstuk bestudeert van de filmhuren
voor de kleinere theaters. Een desbetreffend advies mag het
Hoofdbestuur binnenkort tegemoet zien.
Het is verheugend te constateren, dat de Nederlandse
hoofdfilmproduktie mede dank zij de stimulerende arbeid
van het Productiefonds voor Nederlandse Films nu reeds
drie jaren achtereen op een aanzienlijk part van de bio
scooprecettes beslag legt. Hiermede is een nieuwe impuls
gegeven aan het bioscoopbezoek, waarvan de gunstige uit
werking het klinkt paradoxaal zich ongetwijfeld ook
zal uitstrekken tot de buitenlandse film. Overigens is de
positie van onze ledenfilmproducenten verzwakt in de sec
toren van de opdrachtfilm. De groeiende concurrentie van
de buitenlandse televisiecommercial en bezuinigingen van
de zijde van het Nederlandse bedrijfsleven zijn belangrijke
oorzaken van deze terugslag.
ONDERZOEK EN INFORMATIE
Mijne Heren, in het voorgaande heb ik enkele bezoek-
stimulerende factoren genoemd. In dit verband zou ik nog
gewag willen maken van het onderzoek van het Instituut
voor Psychologisch Marktonderzoek te Schiedam, dat spe
ciaal was gewijd aan de relatie tussen publiek en bioscoop.
Zoals het Hoofdbestuur U reeds bij circulaire heeft mede
gedeeld, zal een uittreksel van het desbetreffende rapport
ter beschikking van de leden worden gesteld. Wat in het
rapport duidelijk tot uiting komt, is het bijzondere belang
dat met het oog op een gewenste duurzame bioscoop-
De heer C. J. Blad, die zich uit het Hoofdbestuur heeft
teruggetrokken, hier in gezelschap van de heer P. J. N. R.
Ooms.