trouw aan een goede informatie van het publiek omtrent de film moet worden gehecht. In de eerste plaats dienen wij onszelf steeds af te vragen, of onze advertenties, in welke vorm ook, het publiek voldoende informatie bieden om aan de hand daarvan een keuze uit het filmaanbod te kunnen doen. Dat wil niet zeggen, dat wij de advertenties moeten opvullen met een overvloed aan gegevens en teksten. Een enkele aanduiding van het genre kan vaak al genoeg zijn. Ook de frequentie van de plaatsing van annonces verdient de aandacht. Hoe staat het daarnaast met andere informatiebronnen. De recensierubrieken van dag- en weekbladpers zijn natuurlijk van belang, omdat de recensies, goed of slecht, in ieder geval informatie bieden. Wanneer wij de huidige filmpagina's echter nader onder de loep nemen, dan is er, althans bij een deel van de pers, een tendens om de bioscoopprogramma's in de totaliteit te negeren en het accent te leggen op andere filmaktiviteiten, dikwijls in de politiek-geëngageerde hoek. Heel nuchter bekeken, houdt dit in, dat de betrokken kran tenlezers via de redactionele kolommen slecht op de hoogte worden gebracht van wat onze bioscopen programmeren. Televisie en radio geven ook wel wat filmnieuws, maar van een adequate en permanente informatie is geen sprake. De constatering ligt voor de hand, dat er wat aan opvoering van filminformatie dient te worden gedaan. Onze onder nemingen hebben hun eigen taak op reclamegebied, wat overigens niet wil zeggen, dat er geen vormen van samen werking en overleg mogelijk zouden zijn. Ik denk hierbij onder meer aan de bioscoopagenda, maar toch ook wel aan andere aspekten. Het contact dienaangaande tussen de Af deling A en de Bedrijfsafdeling Filmverhuurders lijkt mij bij zonder nuttig. Daarnaast is thans bij het Hoofdbestuur en de Werkgroep Publiciteit in onderzoek, of de organisatie niet centraal iets zal moeten doen teneinde in het informatie tekort van het publiek te voorzien. Uiteraard spelen kosten factoren hierbij een grote rol, doch ik meen, dat een ge meenschappelijke inspanning op dit punt alleszins de moeite van het overwegen waard is. BELASTING Mijne Heren, het behoeft wel geen betoog, dat de kabinets crisis remmend werkt op onze pogingen om een aantal kwesties, die voor de constellatie van onze bedrijfstak van grote betekenis zijn, tot oplossing te brengen. Ik doel hierbij speciaal op het heffingstarief voor' de B.T.W., de subsi diëring van de Nederlandse film en de filmkeuring. Het B.T.W.-tarief is niet alleen een nationaal probleem, het speelt ook internationaal een rol. In de internationale orga nisaties waarin wij zijn vertegenwoordigd, wordt mede op ons verzoek gestreefd naar een gemeenschappelijke op lossing in E.G.-kader en wel op basis van het meestbegun- stigingstarief. De mogelijkheden om in dit opzicht nationaal iets te bereiken zijn mede afhankelijk van het programma van het nieuwe kabinet. Ik geloof, dat wij dit probleem nuchter moeten benaderen. Wij moeten niet de illusie heb- De Bondsvoorzitter, de heer J. Nijland, met de heren P. Silvius en P. J. N. Ft. Ooms, zojuist beiden herbenoemd tot lid van het Hoofdbestuur.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1973 | | pagina 5