10 talen, waaronder de genoemde recla mecampagne. Op die manier kunnen wij op vrij een voudige wijze aan geld komen. Wij hebben toen met die reclamecam pagne geprobeerd de drempelvrees, de remmingen weg te werken, en dat hebben we aanvankelijk gedaan onder het motto "Uit goed voor U" en daar na onder het motto "Uit, goeie ge woonte". Het waren twee verschillende reclamebureaus, eerst was het De la Mar en daarna is het Van Biggelaar geworden, en nadat was gebleken, dat misschien wel onder invloed van onze campagne en misschien ook mede om andere redenen het uitgaan was toe genomen, hebben wij gezegd we moe ten nu de slagzin wijzigen. Met die laatste campagne zijn we ongeveer twee jaar geleden opgehouden, omdat wij meenden dat we na zo'n lange tijd, meer dan tien jaar, met 500.000, per jaar, het publiek nu wel voldoende beïnvloed hadden. Er zat ook een dui delijk verband tussen onze campagne en de campagne die door U werd ge voerd. JA, GEZELLIG. We hebben in kleine onderzoekingen, detailonderzoekingen overigens, wel- eens de vraag gesteld: Waar denkt U aan als U leest "Uit, goed voor U" of "Uit, goeie gewoonte". Dan werd er dikwijls gezegd: Ja, gezel lig naar de film. Zo verwant waren wij zelfs. Op zichzelf vonden wij dit helemaal niet zo gek. Die verwantschap is nu eenmaal groot. Gaat men naar het een, dan gaat men ook vaak naar het andere. Het komt maar zelden voor, ik kom daar straks nog op terug, dat het een en het ander met elkaar in strijd is. Ik dacht dat wij een heel nauwe relatie hebben. Ik heb zojuist gesproken over Uw on derzoek, en ook het Bedrijfschap Ho reca heeft na het eerste onderzoek, dat ik U zojuist noemde, nu recentelijk nog een onderzoek ingesteld in samen werking met, en mede gesubsidieerd door het Ministerie van Economische Zaken. Dat was een groot structuur onderzoek in de horecasector, waar van mede werd deel uitgemaakt door een consumentenonderzoek. Dit onderzoek werd geleid door het Nederlands Economisch Instituut te Amsterdam. Er zijn verschillende deel rapporten uit geresulteerd, waarvan er een betrekking had op de houdingen, de instelling en het bedrag van consu menten, zowel in Nederland als in om ringende landen (West-Duitsland en Engeland), tegenover horecabedrijven. Een ander rapport ging over de renta biliteit en de vermogensstructuur van de horecabedrijven, het derde rapport over het sociale klimaat en het vierde rapport over de opleidingen en de daarin eventueel aan te brengen ver anderingen en aanpassingen. Het vijfde deel wordt een samenvatting van de overige rapporten, waarin conclusies en aanbevelingen worden gegeven. Het hele rapport, dat dus mede gesubsidi eerd werd door het Ministerie van Economische Zaken, dat moet ik er nadrukkelijk bij zeggen, heeft 1,1 mil joen gulden gekost. Voor ons, zoals we hier bijeen zijn, is natuurlijk dat eerste onderzoek, dat consumenten onderzoek, het belangrijkste. We heb ben wel kunnen constateren, door ver gelijking van dit laatste onderzoek met het onderzoek van 1960, dat het uit gaan veel meer "in" is geworden, dat er een aanmerkelijke groei heefl plaatsgevonden in het uitgaanspatroon, ook in het bezoeken van horecagele genheden. Dat is voor ons een heel gelukkige omstandigheid en misschien ook wel voor U een gelukkige omstan digheid. Men heeft toch iets overwonnen van die drempelvrees, men heeft toch ken nelijk iets overwonnen van dat maar gekluisterd zitten aan de televisie, in elk geval hebben de cijfers een duide lijke groei aangetoond van het aantal bezoekers in onze sector. Ook is in het onderzoek met overduidelijke cijfers gebleken, dat het Nederlandse publiek positief staat tegenover de horecabe drijven, iets wat we in 1960 nog niet zo direct konden constateren. Ook daaruit blijkt wel, dat er iets van die drempelvrees, en waarschijnlijk mede onder invloed van onze campag ne, is verdwenen. Laten we nu hopen, dat het aan de campagne ligt, dan heb ben we tenminste niet voor niets die 5 miljoen gulden besteed. NEGATIVISME Er is natuurlijk tegen alle sectoren, ook tegen de onze, en ook tegen de Uwe, een bepaald negativisme te vinden. Ik wou U dat ook niet helemaal onthou den, want het zou niet eerlijk zijn als ik hier over de resultaten van een on derzoek kwam praten, en dan alleen de gunstige uitkomsten liet horen. Waar sprake is van negativisme ten opzichte van de horeca geldt dat niet zozeer de dranken of de maaltijd ver strekking, of de kwaliteit of de aard daarvan, maar de bediening en natuur lijk de prijzen. Dat laatste is nu een maal iets dat altijd moeilijk ligt bij het publiek, omdat men vergelijkt met de prijzen die men in zijn eigen huishou ding gewend is. Men vergeet daarbij, dat elke stoel in een horecagelegen heid ook geld gekost heeft en dat die ook meebetaald moet worden. Dat wordt niet altijd goed doorzien. Die kwestie van de bediening en de prijzen is naar mijn gevoel ook een zaak die de bioscoopondernemer aangaat. Ve len van U exploiteren trouwens een eigen horecabedrijf, om het zo maar te noemen. Daar hebt U ook te maken met de bediening en met de prijzen, en de opvattingen van het publiek daar over. Tevens hebt U te maken met de mate waarin het publiek geneigd is uit te gaan respectievelijk een film te gaan zien. Daarom kan ik zonder meer vertellen, dat er een uitdrukkelijke correllatie bestaat tussen onze sector en de Uwe, en daarom vindt ik het ook begrijpelijk, dat U zelf een horeca-exploitatie voert, U kunt dat foyer noemen of hoe dan ook, waarbij ik van mening ben, dat U daarmee onze bedrijfsgenoten in het geheel niet in de weg zit. Mensen wil len nu eenmaal in een pauze graag wat drinken, of wat nuttigen, en daardoor wordt een dergelijke voorziening ook een noodzakelijke factor in Uw be drijfstak. Ook in Uw sector is de bediening en de prijs, waarvan is aangetoond dat er in onze sector nogal wat kritiek op be staat, erg belangrijk. Wij vinden als horecavertegenwoordigers de horeca- exploitatie in Uw bedrijven een begrij pelijke noodzaak, en ik meen ook, dat het elkaar helemaal niet bijt, integen deel, dat het complementair werkt, dat we elkaar aanvullen, want een bio scoopbezoek kan dikwijls toch wel prettig voorafgegaan worden door een etentje en anderzijds gevolgd worden door een bezoek aan een café of res taurant. Dat zijn de dingen, die het uitgaan juist prettig maken. Natuurlijk ligt de relatie het sterkste tussen de bioscopen en de cafés en in iets mindere mate de restaurants. Ten aanzien van de hotels is er bijna geen relatie. Dat is ook begrijpelijk. Het combineren van bioscoopbezoek met café of restaurantbezoek maakt het uitgaan tot iets prettigs. Wij hebben uit het structuuronderzoek natuurlijk de nodige conclusies getrok ken. Ik moet daarin kort zijn, en ik heb er uit gelicht de dingen die mede van belang zijn voor Uw sector. Volgens het structuuronderzoek stond het café bezoek bij de lagere middenklasse bovenaan. Die lagere middenklasse bestaat dan, dat moet ik er wel even bij zeggen, uit de zelfstandigen in de nijverheid, de lagere ambtenaren, de kleine middenstand en dergelijke, en maakt in het totaal 21 van de totale Nederlandse bevolking uit. Dat is toch een aantal waarmee rekening gehou den moet worden. Deze mensen be zoeken het café, maar ook de zogehe ten hogere volksklasse, en dat is 47 van de bevolking. Deze hogere volks klasse bestaat uit geschoolde arbei ders, lager administratief personeel en dergelijke. Ook deze groep speelt bij 't bezoeken van de horecagelegenheden een heel grote rol. Het inkomen van deze 68 van de Nederlandse bevol king schommelde een aantal jaren ge leden, toen het onderzoek werd uitge voerd, tussen de 16.700 en 19.000 gul den per jaar. Deze bedragen kunnen inmiddels rustig met enkele duizenden guldens verhoogd worden. Deze groepen vormen eigenlijk ons beider publiekgroepen. Wanneer de sociale status daalt, zo bleek uit het onderzoek, neemt ook het aantal niet- bezoekers van horecagelegenheden toe.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1974 | | pagina 10