De heer Merk antwoordt, dat hij op dit ogenblik niet over deze gegevens be schikt. Hij waagt het niet een schatting te maken. De heer Luykx houdt vervolgens een pleidooi voor een grotere samenwer king tussen het bioscoopbedrijf en het Horecawezen in de bestrijding van het steeds toenemende commercialisme. De heer Merk onderschrijft dit plei dooi. Hij wijst erop, dat weliswaar niet bekend is hoeveel bioscoopexploitan ten een afzonderlijke Horeca-exploita- tie bezitten, maar dat wel bekend is, dat bijna alle bioscopen tevens een Horeca-exploitatie in hun foyer heb ben. Een heer (wiens naam door het uitval len van de taperecorder niet meer te achterhalen is) zegt met waardering kennis te hebben genomen van de woorden van de heer Van Taalingen, waarin deze zegt dat zoveel mogelijk wordt opgetreden tegen concurrentie vervalsing vanwege gemeenschapshui zen en dergelijke, die op bedrijfsmatige wijze films vertonen. Spreker vraagt of het het Hoofdbestuur bekend is, dat er plannen bestaan voor het creëren van een filmcircuit, waarbij alle jeugdhui zen van Nederland, een aantal van vele honderden, zouden worden aangeslo ten. Het is de bedoeling in deze jeugd- sociëteiten met grote regelmaat bio scoopvoorstellingen te gacn geven. Men denkt daarbij met name aan de films, waarover de V.P.R.O. beschikt. Spreker vraagt zich af, of deze zaaltjes aan de normale eisen van een bio scoopzaal kunnen voldoen. Naar zijn mening zal dat eisenpakket niet ge handhaafd kunnen worden. Dan vraagt hij zich af, of ook niet de vrijheid van de bioscopen in dit kader herzien moet worden. De heer Van Taalingen antwoordt, dat deze ontwikkeling meer in algemene lijnen overigens, het Hoofdbestuur uiteraard bekend is. Hij acht het niet een onderwerp, dat in deze congres zitting nader besproken moet worden, aangezien het geheel los staat van het thema van het congres. Hij verzekert, dat het Hoofdbestuur dit soort ontwik kelingen nauwlettend volgt, maar wijst er tevens op, dat lang niet in alle ge vallen mogelijkheden aanwezig zijn om iets tegen deze zaken te ondernemen. Ook betwijfelt spreker, of de invloed van deze exploitaties, in economische zin, wel zo groot is als men wel eens geneigd is te veronderstellen. De heer Schipper uit Hellevoetsluis merkt naar aanleiding van het betoog van de heer Van Willigen op, dat hij er persoonlijk geen voorstander van is een film door een pauze te onderbre ken. Hij heeft daarvoor de vuistregel, dat wanneer de hoofdfilm aanvangt 45 minuten na de aanvang van het programma, de pauze valt vóór de hoofdfilm. Wanneer de hoofdfilm later dan 45 minuten na het begin van het programma aanvangt, onderbreekt spreker de hoofdfilm door een pauze. Spreker heeft geëxperimenteerd met pauzes vroeger in het programma. Hij heeft geconstateerd, dat het publiek op een gegeven ogenblik gewend raakt aan een bepaalde gang van za ken in een theater. Zijn publiek heeft nooit ongenoegen laten blijken over een pauze in een hoofdfilm. Anderzijds is er wel altijd commentaar als er reeds twintig of dertig minuten na de aan vang van de voorstelling gepauzeerd wordt. Wanneer een film door een pauze onderbroken moet worden, zoekt spreker zelf de meest geschikte plaats in de film daarvoor uit. Verder wijst spreker erop, dat hij re gelmatig een bedrag van f 1,70 per bezoeker aan consumptieverkoop haalt. Dat hangt naar zijn mening sa men met het feit, dat hij beschikt over een volledige vergunning, hetgeen nogal uitzonderlijk is in bioscoopkrin gen, en vooral ook met het feit dat het buffet in de bioscoopzaal zelf ge plaatst is. Daardoor is het zeer ge makkelijk om bij het binnenlopen van de zaal iets te bestellen. Voor vijftig procent is er sprake van zelfbediening. Door deze opstelling van het buffet en de uitvoerige uitstalling van alle ver krijgbare artikelen, is de consumptie- omzet reeds vóór de aanvang van de film zeer behoorlijk. Spreker is daar door niet alleen afhankelijk van de omzet in de pauze. Bij tachtig tot negentig procent van de films die spre ker in zijn theater draait, is het geen probleem een geschikte plaats voor een pauze in de film te vinden. Wat de prijsbepaling betreft, adviseert spreker om zoveel mogelijk uit te gaan van de prijs die in de directe omgeving van de bioscoop gebruikelijk is. Het zou dom zijn 25% boven de aldaar geldende gemiddelde prijs te gaan zit ten, maar evenzeer zou het onzin zijn flink onder deze prijs te blijven. Wat betreft de agressiviteit en het vandalisme in de zaal wijst spreker erop, dat de bioscoopexploitant deze voor een groot deel kan terugdringen in de eerste plaats door ervoor te zor gen, dat er voortdurend toezicht in de zaal is, en in de tweede plaats, wat al erg gemakkelijk is, door de zaal niet te zeer te verduisteren. Het handhaven van een gedempte verlichting een technische ingreep die niet bijzonder ingewikkeld of duur is werkt pre ventief en maakt het bovendien moge lijk zelf de zaal min of meer in het oog te houden. De mate waarin de zaal verlicht wordt, moet overigens wel aan gepast worden aan de film in kwestie. Sommige films kunnen om technische redenen maar heel weinig zaallicht ver dragen. Overigens zijn de mensen door hun televisiekijkgedrag gewend geraakt aan het feit, dat je ook op andere wijze dan vanuit een stik- donkere zaal naar een film kunt kijken. De heer Rienks uit Amsterdam zegt nader te willen ingaan op het thema agressie, dat reeds enkele malen ter sprake is gebracht. Spieker is niet al leen bioscoopexploitant, maar tevens jeugdwerkadviseur. Uit dien hoofde meent hij met recht te mogen consta teren, dat de agressiviteit van de jeugd inderdaad een stijgende lijn vertoont. Weliswaar heeft spreker zojuist enige tips gehoord om de agressiviteit in de bioscoopzaal binnen de perken te hou den, maar dat garandeert nog niet, dat de betreffende jeugd na afloop niet de vitrines van de bioscoop of van be- 18

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1974 | | pagina 18