J. G. J- Bosman „een marge scheppen voor verdere verbetering". lendende gebouwen vernielt, 's Avonds is de straat nu eenmaal van de jonge ren; de ouderen zie je dan niet. Dat betekent dat er grote behoefte is aan een verregaande samenwerking op dit punt tussen de winkeliers, de bioscoop exploitanten, de Horecaondernemers en de overheid. Als spreker nu hoort, dat de overheid desbetreffende brie ven van Horeca-zijde met dooddoeners heeft afgedaan, is dat voor hem een signaal dat de overheid in dit opzicht te ver af staat van de werkelijkheid. Daarom wil spreker pleiten voor het instellen van een werkgroep met ver tegenwoordigers van de Bioscoop bond, van de Horeca en van de over heid, die gaat bestuderen in hoeverre preventief tegen agressiviteit en van dalisme kan worden opgetreden. Daar bij moet de overheid niet uit het oog verliezen, dat juist de bioscopen en de Horeca-ondernemingen ten aanzien van deze straatjeugd een belangrijke culturele taak vervullen. De heer Van Taalingen zegt toe, dat deze kwestie in het Hoofdbestuur be sproken zal worden. De heer Bruins onderschrijft vervol gens het enthousiasme van de heer Van Willigen voor het blad „Film- theaterpraxis/Werbung heute" dat hij uit ervaring kent. Dit blad bevat niet alleen informatie op het gebied van reclame en van bioscoopinrichting, maar ook op projectie-technisch ge bied. De heer Van Taalingen wijst erop, dat Duitsland wat dit betreft in een ietwat bevoorrechte positie zit, omdat de om vang van het bedrijf daar groot ge noeg is, zij het dat ook in Duitsland steun vanuit de bedrijfsorganisatie on ontbeerlijk is om een dergelijk blad in stand te kunnen houden. Hij zegt toe te zullen bestuderen hoe de interescan- ste artikelen uit dit blad het beste on der de aandacht van de Nederlandse bioscoopexploitanten gebracht zouden kunnen worden. De heer Sprong vraagt de heer Merk hoe hij zich in concreto de samenwer king voorstelt tussen de bioscoop enerzijds en het café om de hoek an derzijds. Spreker heeft de indruk, dat een dergelijke samenwerking niet ge makkelijk te realiseren zal zijn. De heer Merk stelt met nadruk, dat dit allereerst een zaak is van de indivi duele ondernemers. Het is niet aan hem of aan anderen om op dit punt met vaste richtlijnen of voorschriften te komen. Spreker kan zich echter voorstellen, dat men het zoekt in een package-deal. Een soort uitgaanspak- ket van een bioscoopvoorstelling met een Horecabezoek, zoals men ook wel soortgelijke pakketten aantreft in an dere sectoren, bijvoorbeeld bij reis bureaus in de toeristische sector. Men kan zich ook nog verdergaande voor beelden van een package-deal voor stellen, bijvoorbeeld in de gevallen, zoals bij Figi in Zeist, waarin de bio scoop- en Horeca-ondernemer één zijn. Spreker denkt bijvoorbeeld aan een etentje voor de film, daarna bioscoop bezoek en tenslotte nog een drankje na afloop van de film. Veel bioscoop bezoekers doen dat trouwens uit zich zelf al. Wat de organisatorische samenwer king betreft, heeft spreker gedacht aan de mogelijkheid van een gezamenlijke propaganda-actie, met financiële bij dragen van beide zijden. Spreker kan zich voorstellen, dat een zodanige actie in bepaalde gevallen tot beider voordeel zou kunnen strekken. Dat zou van geval tot geval bekeken kunnen worden. Nog verder doordenkend wijst spreker op de mogelijkheid, dat bij voorbeeld de Horeca een grote actie voert in kranten, met advertenties en dergelijke, waarin zijdelings ook een beetje reclame wordt gemaakt voor de bioscopen. Als tegenprestatie zouden deze dan in de bioscopen een beetje reclame moeten maken voor het uit gaan in Horecagelegenheden. Op deze manier zou men een samenwerking als het ware met gesloten beurzen kunnen realiseren. Dat zijn zo enkele moge lijkheden. We zitten hier nu niet te be sturen, maar te congresseren. Spreker kan zich voorstellen, dat op bestuurs niveau over deze mogelijkheden het laatste woord nog lang niet gezegd is. De heer Van Taalingen geeft vervol gens een korte samenvatting van het geen die ochtend ter sprake is geko men. Hij constateert, dat er duidelijke raakvlakken zijn tussen Horeca-exploi- tatie enerzijds en bioscoopexploitatie anderzijds. Met name is het van be lang, dat het publiek dat beide bran ches hebben, in grote lijnen hetzelfde is. Het is daarom de moeite waard te onderzoeken, of er op de een of andere wijze samenwerking mogelijk is tussen de Horeca enerzijds en de Bioscoop bond anderzijds. Daarbij moet wel in gedachten gehouden worden, dat de financiële middelen, waarover het be drijfschap Horeca kan beschikken, vele malen groter zijn dan de middelen van de Bioscoopbond kunnen zijn. Ten slotte heeft de bedrijfstak van de heer Merk een jaaromzet van twee miljard gulden, terwijl de film- en bioscoop wereld slechts een omzet van honderd miljoen gulden per jaar heeft. Dat wil natuurlijk niet zeggen, dat de mogelijk heid van samenwerking a priori ver worpen moet worden. In het verleden zijn ook wel eens gesprekken in deze richting gevoerd, die toen niet tot resultaat hebben geleid. In de toe komst zullen de contacten tussen onze organisaties zeker voortgezet worden. Wat betreft de samenwerking tussen de individuele exploitanten en Horecaondernemers heeft de heer Merk terecht opgemerkt, dat hier alles afhangt van het persoonlijk initiatief van de betrokkenen. Er is op het ogen blik al wat samenwerking op dit ge bied, met name in die zin, dat in veel Horecagelegenheden de bioscooppro gramma's in de vorm van een agenda worden opgehangen. Het omgekeerde is ook denkbaar, namelijk dat in een bioscoop reclame gemaakt wordt voor een naburige Horecagelegenheid. Dat hoeft niet in strijd te zijn met de Horecafunctie van de bioscoop zelf. De heer Van Willigen heeft zeer duidelijk gemaakt, dat de Horecafunctie van de bioscopen in economisch opzicht van groot belang is, maar dat deze Horeca functie daarenboven een belangrijke rol vervult in het kader van de klanten binding en de service aan het publiek. Het publiek beschouwt bioscoopbe zoek als een uitje en in het kader van dat uitje vervult de Horecafunctie bin nen de bioscoop een belangrijke rol. Vervolgens dankt de heer Van Taa lingen de heren Merk en Van Willigen voor hun inleidingen, waarna de och tendzitting beëindigd is. De heer Bosman gaf 's middags een uiteenzetting van de financieringspro- blematiek van de Nederlandse film- produktie, welke hij niet uitsluitend op de behoefte aan subsidiëring wenste toegespitst te zien, zoals het agenda punt wellicht zou doen verwachten, maar in het kader van de administratie ve en financiële onderbouw, waarvan de subsidie deel uitmaakt. Hij stelde de prealabele vraag, of de Nederlandse speelfilm in ons kleine filmwereldje wel zo nodig is. Die vraag is niet zo vreemd. Een vijftiental jaren terug bijvoorbeeld waren het in ons bedrijf echt niet de eersten de besten, die niet alleen zulk een vraag stelden, maar ook als hun stellige overtuiging uitdroegen, dat er voor de Nederlandse speelfilm geen reden van bestaan was. Hij herinnerde hierbij aan een manifest van een aantal filmcritici uit de jaren vijftig, waarin met de kreet: stop de Nederlandse filmproduktie, de aanvan kelijk losgepeuterde subsidiëring be paald niet ondersteund werd. Hij achtte het daarom zinvol nog eens met nadruk, al lijkt het thans ten over- 19

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1974 | | pagina 19