B. Haanstra „een gruwelijk gebrek aan schrijvers en vooral aan comedy- schrijvers". beling komt merkwaardig overeen met het bedrag dat het Belgische bedrijf aan de overheid vraagt. Hoewel met een kleinere bevolking is daar de thans toegestane subsidie reeds aanzienlijk hoger dan in ons land. Wellicht kan mede een oplossing ge vonden worden in de aanpassing van het B.T.W.-tarief van ons audio-visueel bedrijf aan dat van de televisie en de literatuur. Nader overleg tussen over heid en bedrijfsorganisatie zou hier misschien een oplossing kunnen be vorderen, waarbij, gezien hetgeen de bedrijfsorganisatie en bedrijf tot heden voor de Nederlandse film hebben ge daan, het bestaansrecht van een eigen produktie al lang geen vraag meer is, maar integendeel een reden temeer om verantwoord over de brug te komen. En men vergete niet, dat zulk een pro duktie regelmatig werk biedt aan hon derden gekwalificeerde en veelal crea tieve krachten". Toen ik het programma voor deze bij eenkomst dezer dagen ontving, vroeg ik me af, of ik me wel aan de omschrij ving daarin van mijn onderwerp voor vanmiddag had gehouden. Ik kwam tot de conclusie dat dit maar ten dele het geval is, omdat ik het vooral zal hebben over die zaken, die m.i. de artistieke en produktietechni- sche ontwikkelingen op het gebied van de hoofdfilmproduktie remmen. U hebt gemerkt dat er staat; hoofdfilm- en niet speelfilmproduktie. Dat komt omdat de heer Van Taalingen, toen hij me voor deze spreekbeurt vroeg, die term gebruikte om mij het argument te ontnemen dat mijn hoofdfilms van de laatste tijd geen speelfilms waren. Ik stond n.l. al klaar om te zeggen dat er onder de leden-producenten enige zijn, die met meer recht van spreken en vanuit een meer recente ervaring op het gebied van de speelfilmproduktie hun mening zouden kunnen geven dan ik dat kan. Als ik denk aan Fons Rademakers, aan Rob du Mée of Rob Houwer, de meest succesvolle onder mijn colle ga's, of aan Pim en Wim, de meest produktieve onder ons, dan zijn dat de genen, die eigenlijk beter hier hadden kunnen staan. Zou het niet interessant zijn geweest om bijvoorbeeld Pim en Wim elk 15 minuten over hun ervaringen en hun visie ten aanzien van de Nederlandse filmproduktie te horen spreken? Zij vormen toch in onze afdeling een paar apart, dat bezig is volgens hun rond-schrijven van de vorige maand de bestaande records in aantallen ge produceerde speelfilms van Fons Ra demakers en wijlen Rudi Meyer te bre ken. Ik beken gaarne openlijk dat ik voor hun ondernemingsgeest, hun pro ductiviteit en hun overredingskracht ten aanzien van de filmkeuring bewon dering heb. Verder zijn ze, zoals we allemaal weten, zeer publicity-minded en ik weet, dat ik lang niet tegen hen opkan als het om vindingrijkheid gaat. Ik dacht dat ik destijds in mijn korte film "Glas" een aardig grapje wist te ma ken met flessen, maar als ik zie wat zij met één fles weten te doen, dan is dat toch wel andere koek. Met deze inleiding heb ik me, naar ik hoop voldoende verontschuldigd als u aan het eind van mijn praatje vindt, dat u niet veel nieuws hebt gehoord. OPGAANDE LIJN Er is zonder twijfel in de Nederlandse speelfilmproduktie een opgaande lijn te bespeuren. Het aantal jaarlijks gepro duceerde films is gestegen in vergelij king met een aantal jaren geleden. Dat hebt u ook uit de rede van de heer Bosman kunnen concluderen. De veronderstelling, die in de vijftiger jaren gold, dat het publiek niet naar de Nederlandse film komt kijken, is on juist gebleken. We hebben in tegendeel kunnen con stateren dat het aantal bezoekers juist enorm is gestegen. 23

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1974 | | pagina 23