naiistieke werk van de heer Ruiven kamp zelf. Deze stelt zoveel mogelijk de kwaliteit van een film centraal. Wat betreft de opmerking, dat in ruil voor de filmleveranties gestreefd moet worden naar een informatief program ma over nieuwe films op de televisie, sluit spreker zich van ganser harte bij de heer Ruivenkamp aan. Naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Haanstra over het ontbre ken van goede scenarioschrijvers in Nederland vraagt de heer Schaap zich af, of er gebrek is aan goede schrij vers en goede ideeën, danwei aan mensen die een verhaal tot een bruik baar scenario kunnen omwerken. Spre ker is van mening, dat schrijvers als Simon Carmiggelt en Annie M. G. Schmidt toch in staat geacht moeten worden bruikbaar materiaal voor speel films te leveren. De heer Haanstra antwoordt, dat het inderdaad gaat om het ontbreken van goede scenarioschrijvers. Dat blijkt ook gewoon uit de praktijk. Spreker kent de geweldige kwaliteiten van Car miggelt als schrijver van korte verha len, maar hij weet, en dat is ook de mening van Carmiggelt zelf, dat deze niet de man is om lange filmscenario's te schrijven. Annie Schmidt wordt ge heel in beslag genomen door de tele visie. Meer in het algemeen is spreker overigens van mening, dat Nederland gewoon geen echt schrijversland is. Dat geldt met name wat betreft het schrijven voor de film. Het lijkt wel of daarvoor een soort drempelvrees be staat. Spreker zou het opheffen van deze vrees zoveel mogelijk bevorderd willen zien. Meestal wordt bij het fil men uitgegaan van een boek, maar dat is niet de meest ideale weg. Het ont breekt echter aan schrijvers, die recht streeks voor de film schrijven. Dit te kort bestaat overigens niet alleen in Nederland. Daar komt nog bij, dat de weinige talenten die er zijn hun handen vol hebben aan de televisie. De televi sie is een geweldige slokop van talen ten. Spreker heeft het zelf onlangs aan den lijve ervaren, toen hij met een van de vijf scenarioschrijvers, waar hij het over had, bezig was. Deze man had het zo druk met zijn werk voor de tele visie, dat hij voor spreker alleen op zaterdag tussen twee en vier uur tijd vrij kon maken. Er is dus een groot tekort aan scenarioschrijvers. Spreker is van mening, dat potentiële talenten zoveel mogelijk gestimuleerd moeten worden om tenminste één keer een poging te wagen een origineel film scenario te schrijven. Er zijn maar wei nig schrijvers, die echt belangstelling tonen voor de film. Jan Wolkers is in Nederland een van de uitzonderingen. De heer Bosman merkt op, dat vanuit het Productiefonds in de afgelopen jaren meer dan honderd opdrachten voor het schrijven van scenario's ver strekt zijn. Er is ook getracht contacten tot stand te brengen tussen schrijvers en regisseurs, tussen schrijvers en producenten. Het is echter, zoals de heer Haanstra ook al heeft opgemerkt, niet alleen een nationaal probleem, maar een internationaal probleem. Overal kampt men met een tekort aan goede scenarioschrijvers. Het is ook een apart vak. Men kan het omschrij ven als visueel schrijven: noteren wat gezien gaat worden. Tot nu toe is ge bleken, dat men dit vak, zeker in Ne derland, nog maar weinig onder de knie heeft. Wat er zoal op de televisie verschijnt, men kan het zelf dagelijks constateren, is voor bioscopen niet te gebruiken. Er zou geen mens naar ko men kijken. Anderzijds is er toch ook regelmatig samenwerking geweest met bekende schrijvers, zoals Hermans, Claus, Koolhaas, Wolkers en vele anderen. Vaak heeft die samenwerking dan toch tot concreet resultaat geleid. Spreker is het echter geheel met de heer Haanstra eens, dat wij er op dit punt nog lang niet zijn. Vervolgens gaat de heer Bosman in op de toespraak van de heer Ruivenkamp. Allereerst prijst hij de heer Ruiven kamp voor zijn positieve opstelling, niet alleen hier, maar ook in zijn krant. Wat betreft de geslotenheid van het Productiefonds moet er echter geen misverstand ontstaan. Wanneer dit Van links naar rechts: de heren P. Ruivenkamp, J. G. J. Bosman, J. Th. van Taalingen en B. Haanstra. 31

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1974 | | pagina 31