EEN INGEKOMEN BRIEF kunnen komen. (Dat aantal is overigens inmiddels wel meer dan 6 of 7.) Omdat wij menen dat het artikel „Stimulering van de kunst zinnige film", gepubliceerd in FILM 278/279 van juni 1974, een aantal misvattingen, lacunes en accentverschuivingen bevat die bij de onvoorbereide lezer een foutief of onvolledig beeld van de materie oproepen, willen wij graag op enkele punten in dit artikel reageren. Dat wij onze reactie hebben ingedeeld in genummerde rubrieken is niet om figuurlijk bij elk punt met de vuist op de tafel te slaan maar om tot een zo groot mogelijke overzichtelijkheid te komen. 1. „Deze recreatieve functie (van de bioscopen) zal optimaal worden vervuld indien de programmering een zo gevari eerd mogelijk karakter heeft. De huidige bioscoopsituatie is zodanig, dat deze variatie in grote mate aanwezig is. Er is meer dan vroeger een specialisatie bij de bioscoop exploitatie te constateren Dit laatste wordtweersproken door de in de Filmnota van de Kunststichting aangeduide en in de jaarverslagen van de Bioscoopbond uitvoerig gegeven cijfers: in 1968 werden 411 films in Nederland geïmporteerd, 372 films in 1969, 358 films in 1970, 324 films in 1971 en 305 films in 1972. Het is verheugend dat de import in 1973 (dus na de nota) tot 382 films is gestegen, waarbij echter reke ning te houden valt met de speciale plaats van 51 Hong Kong films. Daartegenover staat een mondiale productie die jaarlijks, mede door low-budget produkties, toe neemt. Op de recreatieve functie, de term die in het ar- kel het meest benadert wat in de Filmnota met „musi sche vorming" en „educatieve functie" wordt aange duid, komen wij terug. Redactie „Film": Wij zien niet goed in wat het aantal geïmporteerde films met de specialisatie in de bio scoopexploitaties te maken heeft. De bewering dat de mondiale filmproduktie jaarlijks toeneemt, is in zijn al gemeenheid onjuist. Maar afgezien daarvan, is het aantal films uit de wereldproduktie dat de moeite en de kosten van het importeren en vertonen in ons land waard is, wel zo groot? Wij komen daarop terug bij punt 5. 2. dat er een lacune is ontstaan in de verspreiding in ons land van een aantal nieuwe belangwekkende films. Op zichzelf is deze conclusie niet onjuist, alhoewel een deel van de door de R.K.S. genoemde films die geen verspreiding in ons land zouden hebben gehad, wel de gelijk zijn weg naar de bioscopen heeft gevonden." Het zou sportiever zijn geweest te stellen: „Deze con clusie is juist, maar gelukkig hebben sinds november 1972 toch 6 of 7 van de 148 films hun weg naar de bio scoop gevonden." De geconstateerde lacune blijft, zelfs al organiseren Bond en Verenigd Nederlands Filminstituut niet 25.000 voorstellingen voor verenigingen, scholen etc, zoals verderop wordt aangevoerd, maar 50.000 voorstel lingen. Redactie „Film": De briefschrijver wijst er zelf op, dat een puur kwantitatieve benadering hier niet voldoet. Waarom dan überhaupt een lijst van 148 sedert 1960 vervaardigde films opgesteld, zonder vermelding van het aanzienlijk grotere aantal van wèl geïmporteerde waardevolle films? Het ligt overigens voor de hand, dat onze bedrijfsgenoten in het algemeen geen films meer nieuw zullen gaan uitbrengen die in de zestiger jaren zijn vervaardigd. Dat houdt al automatisch een sterke beperking in van het aantal films in kwestie hetwelk alsnog voor vertoning in ons land in aanmerking zou 3. ,,Tezelfder tijd hebben zich nieuwe ontwikkelingen voor gedaan, waarbij een oplossing werd gezocht buiten de bioscoop en in hoofdzaak door gebruikmaking van belang rijke overheidssubsidies." Wij proeven hierin een denigrerende toon ten aanzien van overheidssubsidies, een indruk die wordt versterkt door de wijze waarop de heer J. Nijland zich tegenover de Bondsraad (Film, zelfde nummer, bladzijde 16) over de pers uitspreekt. (Reactie terzijde: Subsidie betekent niet dat men makkelijker praat, integendeel, er zal juist meer verantwoording moeten worden afgelegd van hetgeen gezegd en vooral gedaan wordt.) Deze denigrerende toon valt volgens ons moeilijk te rij men met een artikel dat een plan presenteert waarmee 40.000 gulden overheidssubsidie is gemoeid. Is het ver der niet zo dat ook in hetStimuleringsfonds, waarde vol gende 40.000 gulden vandaan zullen komen, bij de oprich ting een bijdrage van de overheid is gestort? Tenslotte wat de laatste 40.000 gulden uit de kas van de Bioscoop bond betreft: Samen met het aandeel van de Bond in het Stimuleringsfonds is het een flink bedrag dat naar wij aannemen jaarlijks door alle leden van de Bioscoopbond moet worden opgebracht. Is het niet mede deze bijdrage, in de vorm van contributie of anders, die de leden in de afgelopen jaren heeft belet de risico's te nemen die zij misschien graag hadden willen nemen? Op het „Tezelfder tijd" komen wij terug. Redactie „Film": Wij hebben niets tegen overheids subsidies, mits die subsidies geen onbillijke uitwerking hebben tegenover derden. Wij begrijpen waarlijk niet hoe de heer Van der Staay in onze uitlatingen en die van de heer Nijland iets denigrerends heeft kunnen proeven. Wat wij vooral tot uiting hebben gebracht is het gevoel van wrevel in onze kring in verband met de omstandigheid, dat nu plotseling subsidies beschik baar kunnen worden gesteld door gemeentelijke over heden die op grond van financiële overwegingen tot het laatst toe hebben vastgehouden aan een hoog ta rief van de vermakelijkheidsbelasting, daarmede het filmklimaat in hun gemeenten ongunstig beïnvloedend. Zo kon in Rotterdam zelfs een differentiatie in het be lastingtarief ten behoeve van de „betere" film, wat in de meeste andere gemeenten gebruikelijk was, er toen niet af. Tenslotte nog dit over de opmerking van de heer Van der Staay inzake de samenhang tussen de bijdragen aan het filmfonds en het Stimuleringsfonds en de be drijfsrisico's der leden: Het Stimuleringsfonds is inder tijd gecreëerd door een subsidie van het Rijk en had ten doel collectieve aktiviteiten in onze sector mogelijk te maken. Er is slechts eenmaal een subsidie verleend. De leden van de Bond hebben geen bijdragen te ver richten ten behoeve van het Stimuleringsfonds. Wij moeten tot onze spijt overigens vaststellen, dat risico's van onze bedrijfstak met betrekking tot het uitbrengen van „moeilijke" films bepaald niet met een bedrag van ƒ40.000,worden gedekt en ook niet met het twee- of drievoud daarvan. Daarom ook hebben wij gezegd, dat het filmfonds niet meer betekent dan een beperkte risicodekking voor een zeer beperkt aan tal films. 4. ,,Van de laatstgenoemde manifestaties (Holland Festival en Film International Rotterdam) mogen dan nu de gesub sidieerde filmhuizen zich hebben meester gemaakt, zij zijn echter door het initiatief van bioscoopondernemingen in de bioscoop van de grond gekomen."

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1974 | | pagina 7