ALGEMEEN BEDRIJFSREGLEMENT Rialto Theater een extra kopie van „Airport" was besteld, de leve rancier op de hoogte was van de gelijktijdige inzet in twee theaters in Amsterdam en deze het wegvallen van een theater niet zou heb ben geaccepteerd; dat gedaagde daarom moest beslissen „Airport" in het Rialto Theater in de Kerstweek in te zetten en „Once upon a time in the West" aansluitend verder te vertonen; dat gedaagde dit van Rialto eist, zoals ook Rialto van gedaagde; dat de films niet van dezelfde leverancier zijn, omdat „Once upon a time in the West" een Paramount-film is en „Airport" een Universal-film; dat gedaagde na het afspelen van haar verplichting tegenover Rialto de film „Once upon a time in the West" aan Cinétol wil leveren; dat het niet zo is, dat de heer Van Praag de condities vaststelt; dat echter de voorstellingen in Cinétol met films van gedaagde altijd nachtvoorstellingen betroffen, waarvoor een percentage van 271/2 geldt; dat slechts eenmaal aan Cinétol voor gewone voorstel lingen is geleverd, namelijk de film „The Godfather" en dat toen over condities is gesproken; dat er in het geval „Once upon a time in the West" met het aangaan van een overeenkomst met eiseres is gewacht tot de voorstellingen in Rialto beëindigd zouden zijn; dat de heer Koppies desgevraagd door de Voorzitter heeft erkend, dat het verstandig zou zijn geweest een bevestiging van de af spraak met de heer Van Praag te vragen toen een contract uit bleef; dat hij echter altijd op het woord van de heer Van Praag af ging; dat de heer Silvius op een vraag van de Voorzitter of uitsluitend op grond van het door het Rialto Theater behaalde prolongatie- cijfer de problemen zijn ontstaan, bevestigend heeft geantwoord onder de toevoeging, dat anders aan Cinétol geleverd zou zijn; dat voor gedaagde na het afspelen van haar verplichting aan het Rialto Theater een op het Rialto Theater aansluitende levering aan Cinétol geen probleem is; OVERWEGENDE: dat beide partijen lid zijn van de Nederlandse Bioscoopbond en dat ingevolge artikel 27 der Statuten en artikel 1 van het Arbitrage Bondsreglement van de Nederlandse Bioscoopbond alle geschil len tussen leden van de Bond onderling met uitsluiting van de bur gerlijke rechter zijn onderworpen aan de Bondsarbitrage, zoals die is geregeld in dat arbitragereglement; dat dus de Commissie van Geschillen bevoegd is van het onder havig geschil kennis te nemen en daarin uitspraak te doen als ar bitragecollege, welks beslissingen vatbaar zijn voor hoger beroep bij de Raad van Beroep van de Nederlandse Bioscoopbond; dat eiseres haar aanspraken op zo spoedig mogelijke levering na 18 december vóór enig ander theater van de film „Once upon a time in the West" grondt op een in november 1974 gevoerd telefoongesprek met de booker van gedaagde; dat gedaagde het gesprek niet ontkent, en evenmin dat tijdens dit gesprek ds levering van deze film aan eiseres „na Rialto" is be sproken, doch wél ontkent, dat terzake al wilsovereenstemming was bereikt, omdat afgezien nog van de vereiste akkoordver klaring van de directie noch over de condities noch over de datum was gesproken; dat eiseres heeft erkend, dat over deze beide elementen niet ge sproken was en de Commissie, in aanmerking nemende de strikte regeling van de verhuur en huur van films, eiseres niet kan volgen in haar bewering met een beroep op dergelijke afspraken in het verleden wat daar ook van zij dat de onderhandelingen des ondanks afgesloten waren, onbevestigd als het gesprek qebleven is; dat er niet alleen geen overeenkomst van verhuur en huur overeen komstig artikel 2 van de algemene voorwaarden van verhuur en huur van films is, doch door eiseres evenmin kon worden waar ge maakt, dat wilsovereenstemming over het aangaan van een derge- lijke overeenkomst voor de film „Once upon a time in the West" tussen partijen was bereikt, nu kwam vast te staan dat belang rijke elementen voor deze overeenkomst onbesproken waren qe bleven; dat gedaagde die zich overigens nog steeds bereid verklaart met eiseres een overeenkomst aan te gaan voor vertoning van de film „Once upon a time in the West" in Cinétol na Rialto der halve volledig vrij was met de exploitante van het Rialto Theater overeen te komen de voorstellingen van de film „Once upon a time in the West", die na de week van 12 december op grond van het behaalde prolongatiecijfer had moeten worden geprolongeerd, te onderbreken voor vertoning van de film „Airport" eveneens 'van gedaagde die voor de Kerstweek stond geprogrammeerd; dat eiseres op grond van vorenstaande overwegingen haar vorderin gen moeten worden ontzegd en moet worden veroordeeld in de arbi- tragekosten, welke worden begroot op ƒ50, Aldus gewezen te Amsterdam op 3 februari 1975 De Commissie van Geschillen (Derde Kamer) van de Nederlandse Bioscoopbond: w.g. J. van Willigen, Voorzitter w.g. J. Miedema, lid w.g. P. M. Buis, plv. lid w.g. Mej. Mr. C. A. Krietemeyer, Secretaris Wegens beëindiging van het lidmaatschap van het hierna vermelde lid worden de leden van de Nederlandse Bioscoop bond en de Nederlandse Vereniging van Bioscoopreclame- Exploitanten uitgenodigd binnen acht dagen na het verschij nen van deze publicatie eventuele vorderingen schriftelijk bij het Bondsbureau in te dienen. Deze publicatie heeft betrekking op: Firma C. J. van Liere Zonen, Grand Theater te Goes en Alhambra Theater te Vlissingen. 17

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1975 | | pagina 17