sage voor, waarin werd gezegd dat CRM en de Raad voor de Kunst ik citeer nu Skoop in hun na-oorlogse be leidsnota's de onmenselijkheid en de stupiditeit hebben ge had hun eigen impotentie volstrekt ongemotiveerd ook toe te schrijven aan anderen, en zelfs de generatie die toen nog in de wieg lag, bij voorbaat het talent tot filmmaken te ontzeggen. We hebben ons afgevraagd hoe de schrijver aan deze won derlijke en onzinnige mening komt; die mening is volstrekt onjuist. Integendeel. Wat wèl het geval was, en in zekere mate nog is, is de omstandigheid dat we met grote bezorgd heid het aantal filmers zagen toenemen en met evengrote bezorgdheid hun vaak verre van rooskleurige maatschap pelijke positie volgden. Hierover straks meer. Door de grote opleving sinds 1970, met „Obsessies" en „Mira" als startpunt, zijn we in een aanmerkelijk gunstiger situatie. We moeten echter niet denken dat we er zijn. Er blijft een groot aantal problemen over, waar de overheid in overleg met betrokkenen in de komende jaren wat aan zal proberen te doen. Als eerste de moeilijkheden die een gevolg zijn van om grenzing op allerlei terreinen: de vervaging van verschil tussen amateur en professional; de omstandigheid dat vele belangrijke beeldende kunstenaars en allerlei groeperingen van sociologen in het filmmedium geïnteresseerd raken; de moeilijke problematiek inzake de bioscoopfilm en de film die in een van de zg. alternatieve circuits rouleert; de ver vaging van de grens tussen het filmen op filmmateriaal en dat op ander materiaal als ampex. Film in Nederland is duidelijk „in", filmen is respectabel. Er is meer vraag naar de diensten van filmers. Hierdoor is lijkt mij de rol van de overheid als broodheer of subsidiënt relatief verminderd. Met dit laatste ben ik bepaald gelukkig; ik zou het een benauwende situatie vinden als vele tientallen filmers geheel of hoofdzakelijk van de over heid zouden afhangen. Dit brengt mij op een ander punt, nl. de voor velen nog zeer onbevredigende situatie die een gevolg is van het gebrek aan continuïteit. Voor de betrokken filmers is de omstandigheid dat zij slechts incidenteel en met grote tus senpozen creatief werkzaam zijn, zeer frustrerend. Voor de gemeenschap is zo'n leegloop en verspilling van talent ook moeilijk te aanvaarden. Dat dit geen nationaal probleem is, blijkt uit het feit dat bekende kopstukken als Agnes Varda, Mai Zetterling om in dit jaar met de dames te beginnen Richard Lester, John Schlesinger e.v.a. met dezelfde moeilijkheid zitten. Een script schrijven, dan enige maanden proberen de financiering rond te krijgen, na het mislukken daarvan weer een plan bedenken, enz. moet uiterst ont moedigende en frustrerende gevolgen hebben. Naar mijn gevoelen moet de oplossing hierin liggen, dat het voor een filmer een vanzelfsprekende zaak moet worden ook voor de televisie te werken, en dat het voor een zend gemachtigde een even vanzelfsprekende zaak moet zijn filmers in te schakelen. Voor de filmers lijkt mij dit één van de belangrijkste en hard nodige ontwikkelingen voor de komende jaren. Dat dit door de grote autonomie van de zendgemachtigden, door verschil in structurering, verschil in budgettering en andere oorzaken niet eenvoudig is, hoef ik in dit gezelschap van insiders niet te zeggen. Inmiddels zitten we hier met een andere „ontgrenzing" dan waar ik het zojuist over had, een poging om de buitenlandse belangstelling voor onze films te vergroten. Wij CRM doen hier op verschillende terreinen wat aan. Het deelnemen aan festivals gebeurt al vele jaren; een moeilijkheid daarbij is dat veel festivals minder dan vroeger een potentiële entree tot een groter publiek betekenen. Vroeger kwam het nogal eens voor dat een film als gevolg Een overzicht van de goed gevulde Wisseloord-studio.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1975 | | pagina 10