van een festivalvertoning belangstelling van een verhuur
kantoor of van een televisiestation verkreeg, tegenwoordig
komt het helaas maar al te vaak voor dat de „uit
straling" van een festival beperkt blijft tot de paar honderd
man die in de zaal zit.
Mede hierdoor experimenteren we nu met „.filmweken". Op
zich een kostbare zaak: aanschaf kopieën, vervaardiging
van versies, publiciteitsmateriaal, het zenden van een de
legatie.
Onze ervaringen van de recente filmweek in Djakarta en
die in Israël zijn nog te beperkt om te kunnen beoordelen
of het verantwoord is hiermee op grotere schaal door te
gaan. De eerste indrukken zijn goed: de inporteur van „Bij
de Beesten af" in Israël is van plan in te haken op het grote
succes dat de film bij pers en publiek tijdens de filmweek
had; de film zal thans stellig een groter publiek bereiken
dan bij een normale roulatie. Voor de films „het Huis" en
„Begrijp je nu waarom ik huil" van Louis van Gasteren, en
„Dingen die voorbij gaan" van Philo Bregstein bestond grote
belangstelling. Het ziet ernaar uit dat die als gevolg van de
filmweek een roulement in Israël zullen hebben.
Ook op het gebied van co-produktie proberen we wat van
de grond te krijgen. De overeenkomst met België bestaat
al enige jaren, een aantal coprodukties is gereed, een aan
tal staat op stapel. We zijn nog wat terughoudend met
coprodukties met sterke landen; vrij geregeld blijkt dat men
daar de Nederlandse inbreng graag beperkt ziet tot onze
(harde) guldens, zodat dan meer van een cofinanciering dan
van een coproduktie gesproken moet worden. Voor zo'n
cofinanciering hebben wij weinig belangstelling. Het komt mij
voor dat we in de eerste plaats naar een samenwerking
moeten streven met landen, die min of meer in dezelfde
positie als wij verkeren. Bijvoorbeeld behalve België
met Israël. Bij de recente filmweek is gebleken dat men daar
bijzonder geïnteresseerd is. Als onze filmers eveneens ge
ïnteresseerd zijn, zal CRM en naar ik aanneem, het Produk-
tiefonds, gaarne een verdere samenwerking met Israël en
tameren.
De laatste jaren zijn kleinere, tot dusver als filmproducerend
land onbekende landen ontdekt. Ik denk aan Canada en
Zwitserland, die wat internationale erkenning betreft
ons zijn voorgegaan. Het komt mij voor dat het niet alleen
tijd wordt, maar ook dat we kwalitatief genoeg aan te bieden
hebben om Canada en Zwitserland te volgen. Ik hoop dat
de Nederlandse presentatie bij de Marché daartoe zal bij
dragen.
Toespraak van de heer J. Nijland
Het is mij een bijzonder genoegen vandaag op uitnodiging
van de commissie die voor de derde achtereenvolgende
maal de Nederlandse aktiviteiten tijdens de komende Film-
markt in Cannes voorbereidt, als Voorzitter van de Neder
landse Bioscoopbond het woord tot U te kunnen richten.
U weet ongetwijfeld, dat de filmproduktie relatief gesproken
een nog jonge telg is in de Bioscoopbond-constellatie, een
telg die lange tijd niet in bijzondere mate in de algemene
publiciteit is getreden. Dit betekent overigens niet, dat er
voorheen geen produktie was, integendeel. Het accent van
de produktie lag echter na 1947 bij de korte film en wel
voor een groot deel op terreinen van handel en industrie,
die niet direct voor het grote publiek toegankelijk waren.
De tamelijke snelle, ik zou haast willen zeggen, verrassende
ontwikkelingen van de Nederlandse speelfilm-produktie in
de afgelopen jaren hebben dit beeld veranderd. Men kan
vandaag welhaast geen krant of periodiek opslaan, of in de
desbetreffende rubriek vindt men nieuws over lopende of
komende Nederlandse speelfilms met al de glamour die
daar in deze branche nu eenmaal bij behoort. Dit alles, en
laten wij dat vooral niet vergeten, dank zij de zeer sterk ge
groeide publieke belangstelling voor de Nederlandse hoofd
film. Bij de korte film ligt deze zaak naar mijn mening min of
meer omgekeerd. Ons land had in de vijftiger en een deel
van de zestiger jaren een bepaalde faam op dit terrein. Dit
is nadien sterk verminderd, in hoofdzaak doordat de eco
nomische mogelijkheden van de korte film nationaal zowel
als internationaal steeds kleiner werden, uitzonderingen
daargelaten. Ook op dit terrein wordt echter met overheids
hulp toch nog veel gedaan en het wachten is op de door
braak in de richting van het grote publiek.
De huidige belangstelling voor de nationale speelfilms is
voor het filmbedrijf natuurlijk een verheugende zaak. Uit
Bondspublikaties heeft U kunnen vernemen, dat sedert de
landelijke terugloop in het bioscoopbezoek in 1970 tot staan
is gekomen, de trek naar de Nederlandse films een duide
lijk stijgende lijn te zien heeft gegeven en wel van minder
dan 2% van het totale bezoek in 1970 tot ruim 20% in 1973.
Het vorige jaar liet weer een daling zien tot bijna 9%, maar
deze schommelingen zijn nu eenmaal inhaerent aan het
filmbedrijf. Voor het lopende jaar zijn de verwachtingen
zeer hoog gespannen. Het eerste kwartaal was een gewel
dig succes voor de Nederlandse film met bijna 30% van de
totale omzet.
Gezegd moet worden, dat de gunstige ontwikkeling van de
nationale film te danken is aan een combinatie van fac
toren, waarvan ik wil noemen de financiële steun van de
overheid, waarover U al het nodige hebt vernomen, de ak
tiviteiten van het Productiefonds, dat op zijn terrein zeker
baanbrekend werk heeft verricht, de inspanningen van de
producenten met hun medewerkers en last but not least de
directe steun van het bioscoop- en verhuurbedrijf.
Vooral dit laatste wordt dikwijls over het hoofd gezien res
pectievelijk onderschat. De praktijk is zodanig, dat het
bioscoopbedrijf bereid is voor Nederlandse films gemiddeld
meer garanties en filmhuur te betalen dan voor buiten
landse films en dat de verhuurder gemiddeld een groter
deel van zijn filmhuuromzet aan de Nederlandse producent
afdraagt dan voor geïmporteerde films aan het buitenland.
Dat vormt een niet te onderschatten steun voor de amor-
tiseringskansen van het nationale produkt en laat ons wel
wezen, die amortisering is een uiterst belangrijk facet in de
continuïteit van de speelfilmproduktie.
Weliswaar dekt het Produktiefonds met zijn bijdragen een
deel van het risico, maar het overige gedeelte, dat dikwijls
meer dan 50% bedraagt, blijft het zakelijk risico van de
producent samen met de filmverhuurder én de bioscoop
ondernemer. Dit kan tot continuïtsprobleem leiden en er
wordt steeds gestreefd naar uitbreiding van de financiële
mogelijkheden van het Fonds; ook faciliteiten in de B.T.W.-
sfeer, die in de ons omringende landen reeds voor de film
bestaan, zouden de risico's van speelfilm-produktie niet
onbelangrijk kunnen verkleinen.
Uit het feit dat alleen al in het eerste kwartaal van dit jaar
meer dan 1,5 miljoen bioscoopbezoekers Nederlandse films
zijn komen zien, en in de twee voorafgaande jaren ruim
8 miljoen bezoekers, kan worden geconcludeerd, dat in een
behoefte wordt voorzien. Stelt men deze getallen tegenover
het bezoek aan de overige kunsten: theater, muziek, opera
en ballet, dan valt te constateren, dat daar het totale bezoek
ongeveer gelijk is aan dat van de Nederlandse films waar
tegenover een overheidssubsidie (met inbegrip van pro
vincie en gemeenten) staat van naar raming circa 150 mil
joen per jaar.
De bijdrage van ruim drie miljoen aan de ontwikkeling van
de speelfilmproduktie, ofwel ruim 7 miljoen aan alle film-
activiteiten tesamen, is dan niet hoog meer te noemen. Het
wordt in dat licht bezien betreurd, dat een verzoek om fi
nanciële steun van de Cinetone Studio's, teneinde inves
teringsachterstanden te kunnen inlopen en het produktie-
bedrijf, nu dat zo nodig is, optimaal te kunnen bedienen, door
de Minister van C.R.M, niet kon worden ingewilligd. Het
begrip: „Give us the tools and we will do the job" zou
eigenlijk nog wat meer weerklank moeten vinden, nu blijkt
dat de job in een aantal gevallen zó goed wordt gedaan,
dat de door het Rijk en de Bond via het produktiefonds
voor die projecten gefourneerde gelden volledig in het fonds
terugvloeien, ten gunste van andere films. Dit nog afgezien
van de werkgelegenheidsaspecten, die aan de continuïteit
van de filmproduktie zijn verbonden en die heden ten dage
toch zeker hoog gewaardeerd moeten worden.
Goed, de amortisatiekansen zijn dus belangrijk en kunnen
11