de Bedrijfsafdeling Filmproduktie, ten aanzien waarvan door het Hoofdbe stuur negatief geadviseerd was, werd tijdens de vergadering ingetrokken, na dat het Hoofdbestuur enige toezeg gingen had gedaan die de noodzaak van het amendement wegnamen. Tevens is het voorstel van het Hoofd bestuur tot wijziging van het Reglement inzake Entreeprijzen voor personen van 65 jaar en ouder aangenomen. Volgerts de nieuwe regeling zullen de bejaar den niet langer 75 cent minder dan de prijs van de goedkoopste rang betalen, maar steeds de helft van de prijs van de duurste rang. Deze wijziging werd in het belang van de bejaarden ge wenst geoordeeld wegens het toene mend aantal bioscopen waarin met eenheids-entreeprijzen gewerkt wordt. In deze bioscopen genoten de bejaar den volgens de oude reductieregeling onvoldoende voordeel. Benoemingen De heren Mr. P. A. Meerburg, P. J. N. R. Ooms en P. Silvius werden herbe noemd tot lid van het Hoofdbestuur. In de vacature van lid van het Hoofd bestuur, ontstaan door het feit dat de heer J. van Willigen als Voorzitter van de Bedrijfsafdeling Bioscoopexploitan ten qualitate qua deel uitmaakt van het Presidium, weshalve zijn plaats als ge kozen Hoofdbestuurslid vacant kwam, werd voorzien door de benoeming, con form de niet-bindende aanbeveling van de Exploitantenraad, van de heer R. H. Gerschtanowitz. Ereleden Vervolgens ging de Bondsraad bij acclamatie akkoord met het voorstel van het Hoofdbestuur de heren C. J. Blad, M. Gerschtanowitz en J. P. M. A, Smulders te benoemen tot erelid van de Nederlandse Bioscoopbond. De Bondsvoorzitter richtte zich tot de nieuwe ereleden met de volgende toe spraak: „De benoeming tot erelid is in ons ver- enigingsbestel het enige officiële mid del om waardering te tonen voor zeer belangrijke diensten de Nederlandse Bioscoopbond en zijn leden bewezen. Het instituut van erelid heeft uiter aard slechts een waardevolle functie, indien het erelidmaatschap alleen in zeer uitzonderlijke gevallen wordt toe gepast. Men kan zich afvragen, of van een dergelijke exceptionele toekenning nog wel sprake is, nu er reeds acht ereleden zijn en dit aantal conform het Hoofdbestuursvoorstel tot elf zal stij gen. Ik wil echter nadrukkelijk op enige dingen wijzen. Degene van onze ere leden die deze functie het langst heeft bekleed, is de heer C. van Willigen die in 1963 is benoemd. In de twaalf jaren nadien is dus waarlijk niet een boven matig gebruik van de bevoegdheid tot benoeming van ereleden gemaakt. La ten wij bovendien niet vergeten, dat er in onze organisatie een groot aantal personen in Bondsfuncties actief is. Gezien ons ledenbestand is het wel zeker, dat dit aantal relatief groter is dan in welke vereniging ook. De ver vulling van functies is bij ons bepaald geen formaliteit, zij vereist een grote inzet, een bereidheid om een aanzien lijk deel van zijn tijd beschikbaar te stellen. Hij die tot erelid wordt be noemd is te beschouwen als primus inter pares. Er is nog een oorzaak voor het ge noemde aantal ereleden. Het erelid maatschap pleegt te worden verleend tegen het moment, dat de betrokkene zijn functies, althans het grootste deel van zijn functies neerlegt. Er zijn sinds de oorlog nu al weer dertig jaar ver streken en het ligt voor de hand, dat zij die, ongeacht eventuele activiteiten vóór de oorlog, op de moeilijke na oorlogse periode hun stempel hebben gedrukt en uit dien hoofde voor het erelidmaatschap in aanmerking komen, zich geleidelijk uit zaken en functies gaan terugtrekken. Tot de laatsten mag ik wel zeer in het bijzonder rekenen de heren Blad, Gerschtanowitz en Smulders. Zij heb ben alle drie van de top van onze or ganisatie deel uitgemaakt, zij hebben belangrijke taken vervuld in hun afde lingen, in Bondscommissies en in be sturen van instellingen waarin de Bond is vertegenwoordigd. Zij hebben aan hun ondernemingen leiding gegeven op een uiterst bekwame wijze en onder zeer moeilijke omstandigheden. Ik wil wat dit laatste betreft de aandacht ves- tigen op de stormachtige jaren direct na de oorlog, toen de bedrijven en de organisatie onder totaal gewijzigde om standigheden weer moesten gaan func tioneren. Ik denk ook aan de buiten gewoon zware problemen die ontston den omstreeks het jaar 1959, toen de drastische daling van het bioscoopbe zoek aanving, een daling die over een tijdvak van tien jaar onafgebroken heeft geduurd. Dat was een deprime rende tijd, een tijd ook waarin het ont plooien van nieuwe activiteiten veelal niet werd geriskeerd. Niemand wist immers toen, waar de bezoekersdaling zou eindigen. Niemand wist ook tot hoever de concurrerende invloed van de televisie, het gemotoriseerde ver keer, het toerisme etc. zou reiken. Daar kwam nog bij, dat in de algemene ma laise die het film- en bioscoopbedrijf overal ter wereld doormaakte, ook de filmproduktie niet het juiste antwoord kon vinden op de vraag hoe films te maken die de afneming van het bios coopbezoek zouden kunnen stoppen. U hebt Uw zaken zonder kleerscheuren door die moeilijke jaren kunnen lood sen. U hebt het bed voor Uw opvol gers gespreid, zodat zij, profiterende van de lift waarin het film- en bios coopbedrijf zich thans bevindt, aan de verdere uitbouw kunnen gaan werken. Ondanks de zware lasten die U zake lijk had te dragen, was U bereid Uw bijdrage te verlenen tot het zo goed mogelijk functioneren van de Neder landse Bioscoopbond. U hebt dat ieder voor zich gedaan op Uw eigen manier, maar altijd met volledige overgave, met een enorme belangstelling voor de ge compliceerde kwesties die in de Bond De oorkonde van het erelid J. P. M. A. Smulders.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1975 | | pagina 7