0 De heer Wiegel (V.V.D.): Mijnheer de Voor zitter! Ik kom nu op het laatste gedeelte van mijn betoog, namelijk op artikel 221, lid 1 van de Gemeentewet. In het voorlopig verslag bij zowel het voorstel van deze in dieners als bij dat van de Regering hebben verscheidene leden gezegd dat zij van op vatting zijn dat artikel 221, lid 2 moet ver dwijnen op het punt van het toezicht op met de zedelijkheid strijdige vertoningen en kan verdwijnen op het punt van het toe zicht op met de openbare orde strijdige vertoningen. Ik maak dus hetzelfde onder scheid. Artikel 219 van de Gemeentewet geeft de burgemeester de bevoegdheid in geval van stoornis van de openbare orde of van ernstige vrees daarvoor alle bevelen te geven die hij nodig acht. Ik vind het nuttig dat hier nog eens nadrukkelijk te onderstrepen, omdat ook als dit wetsvoor stel van de indieners zou worden aanvaard, oplettendheid van de burgemeester vereist blijft, ook al vervalt dus het tweede lid van artikel 221. Ten slotte wil ik nog een opmerking maken over de titulatuur van het wetsontwerp. Het is „Bioscoopwet 1971" genoemd. Uit die titulatuur sprak in ieder geval een zeker optimisme bij de indieners. Dat optimisme is niet geheel in vervulling gegaan. Alle oorzaken daarvan laat ik nu maar buiten beschouwing. Wij kunnen er Bioscoopwet 1975 of Bioscoopwet sint-juttemis van ma ken. Wij weten helemaal niet precies, of dit wetsontwerp eventueel zal worden aan vaard. Misschien is een titulatuur als: Wet op de filmvertoningen wellicht beter. De heer Jongeling (G.P.V.): Ik voel het meest voor sint-juttemis. De heer Drees (DS '70): Het is inderdaad wenselijk, dat volwassen Nederlanders elke film kunnen zien, wanneer zij dat wensen. Ik heb echter de indruk, dat de indieners dit geldt misschien ook voor andere sprekers over het hoofd zien, dat die mogelijkheid in Nederland reeds in feite aanwezig is. Ook vandaag kan men iedere film zien die men wenst in besloten film- clubs en. wat een bepaalde categorie films betreft, ook in het nieuwe verschijnsel: sex- clubs. Men kan voor enkele guldens lid worden van een besloten filmclub en daar is iedere film te zien, hoe erotisch, of sa distisch, of raciaal de film ook is. De film keuring zoals die in Nederland in feite functioneert, is sinds geruime tijd meer een soort warenkeuring, de verstrekking van een zeker kwaliteitslabel, opdat de gewone bezoeker van een bioscoop ongeveer weet wat hij kan verwachten. Als hij een detec tivefilm gaat zien, ziet hij inderdaad een detectivefilm en hij zal waarschijnlijk niet worden geconfronteerd met bijvoorbeeld een film met veel blasfemie of met sollen met lijken en andere onsmakelijke begra fenistoespelingen. Een Nederlander die naar de gewone bios coop gaat ik heb de indruk dat de in dieners die verwaarlozen in hun memorie van toelichting heeft natuurlijk niet van tevoren de tijd om zich te verdiepen in de film die hij gaat zien. Hij weet dit in het algemeen van tevoren niet. Hij zal zelden recensies of zo hebben gelezen. Ik vind dat het daarom niet onredelijk is, dat hij er recht op heeft te kunnen rekenen op een produkt, dat min of meer aan de gebruike lijke normen voldoet. Anders wordt hij on verwacht overvallen en misschien ook be zoekers die hij meeneemt, gasten of zo, door een produkt dat vele Nederlanders toch als onsmakelijk zouden ervaren. Ander zijds weet de bezoeker van een min of meer besloten filmclub ook ongeveer wat hij kan verwachten, namelijk juist meer dat andere type produkt. Ik meen dat je met een der gelijk systeem een veel betere service biedt aan de Nederlander dan wanneer men on verhoeds, zoals gebeurt in landen met nau welijks of geen filmkeuring, in een werkelijk heel gekke situatie in een bioscoop te recht kan komen." De heer Van Leijenhorst (C.H.U.): „Onze fractie is bepaald minder optimistisch ten aanzien van het geestelijk proces dat zich in onze samenleving bezig is te voltrekken. De burgers zullen afstoten datgene, wat hun wreed en gewelddadig voorkomt, aldus de memorie van antwoord. Om iets af te stoten, moet je er kennis mee gemaakt hebben. Dit voorondersteld ervaring. Be doelen de indieners, dat men door meer of minder ervaring met perverse, wanstaltige, mensonterende films heen tot een zekere loutring moet of zal komen? Tegenover de afstotende werking staat de gewenning, die onvermijdelijk optreedt en die mensen minder gemotiveerd maakt om zich tegen het nog weer „even ergere" op evenwichtige wijze te verzetten. Het is best mogelijk, dat de gevolgen hiervan, zoals „negatief gedrag", niet aanstonds meetbaar zijn, maar zullen de invloeden van dit voortschrijdend proces hun uitwerking op de samenleving missen? Zullen niet almaar meer kwade elementen in ons samen levingspatroon worden ingevlochten, waar door het geestelijk en zedelijk gehalte van ons volk wel moet afnemen? Naar mijn mening is er een relatie tussen het geeste lijk en zedelijk gehalte van een volk en de kracht, waarmede het in staat is om de grote maatschappelijke en politieke pro blemen aan te pakken." De heer Van Leijenhorst was derhalve ge kant tegen een afschaffing van de film keuring voor volwassenen. Ook had hij in houdelijk kritiek op de leeftijdsgrens van 14 jaar en op het afschaffen van art. 221, lid 2 van de Gemeentewet. Ook de heer Abma (S.G.P.) betoonde zich een tegenstander van de afschaffing van de filmkeuring voor volwassenen. „Wij vinden dit wetsontwerp liberaal noch sociaal." Vervolgens voert de heer Kosto (P.v.d.A.) het woord, mede namens de P.P.R. „Het zal intussen niemand verbazen dat mijn fractie van harte achter dit wetsontwerp staat. Evenmin zal het iemand verwonderen dat wij over een aantal aspecten iets willen opmerken, vooral daar waar wij bij andere fracties andere inzichten opmerken. Het wetsontwerp beoogt het afschaffen van de filmkeuring voor personen boven de 14 jaar en het invoeren van een keuring van films op toelaatbaarheid voor jeugdigen be neden die leeftijd. Nu de leeftijd ik ga nu mee met de heer De Boer van meer derjarigheid niet op 14 jaar is gesteld en naar algemeen spraakgebruik de volwassen heid niet bij 14 jaar begint al begint zij wel vroeger dan ten tijde van de bioscoop wet uit 1926 is het duidelijk dat het om meer gaat dan het afschaffen van de film keuring voor volwassenen en naar onze me ning terecht. Wij zouden graag hebben kun nen besluiten tot een standpuntbepaling die een totaal afschaffen van elke filmkeuring inhield, omdat alleen daarmee de film een behandeling zou krijgen die ook andere media ervaren. Waar deskundigen echter zo eenstemmig van oordeel zijn dat het ge wenst is voor jeugdigen een filmkeuring te handhaven, blijkt het ideale niet haalbaar en blijft de discussie over de leeftijdsgrens. In het Tweede Interimrapport van de com- missie-Melai bestaat onder deskundigen nog steeds geen communis opinio over de leef tijdsgrens. Deze commissie zelf stelt twee grenzen voor, namelijk 12 en 16 jaar. Het regeringsontwerp, waarvan de voorbereiding onvoltooid is, handhaaft 14 en 18 jaar, zoals sommigen in deze Kamer ook voorstaan, en van de zijde van de V.V.D. is thans 16 jaar voorgesteld. De heer Van der Lek noemt 4 jaar, maar wij geloven, dat uitgaande van de overweging, dat in de zogenaamde pre- puberteit mogelijk psychische schade kan worden opgelopen door agressief sadis tische filmpassages, het in wezen gaat om de vraag, of men op safe wil spelen door de grens hoog te stellen, waarbij dan de jeug digen, die al voldoende uitgebalanceerd en mondig zijn om wat zij zien en horen kritisch te beschouwen, worden bevoogd. Wij ge loven, dat een leeftijd van vier jaar in dit geval buiten discussie moet blijven. Feit is inmiddels wel, dat de kwetsbaarheid van individu tot individu zal verschillen. Wij aanvaarden, dat de overheid opvoeders te hulp komt door de eis van keuring voor be neden 14-jarigen. Wij zijn daarnaast van mening, dat 14-jarigen in de opvoeding het niveau van gesprekspartner hebben be reikt, waardoor mag worden aangenomen, dat de opvoeders bij een voorgenomen be zoek aan een filmvoorstelling, die voor be neden 14-jarigen niet is toegelaten, dat be zoek tot onderwerp van gesprek kunnen maken. Mondigheid is er niet van de ene dag op de andere; die groeit met het individu en die groei moet een kans hebben. Met de voor stellers pleiten wij daarom voor het han teren van de grens van veertien jaar. Van de ene leeftijdskwestie naar de andere is maar een stap. Daarom wil ik nu een enkel woord spreken over de personele samenstelling van de voorgestelde Neder landse filmkeuring. Van harte sluiten wij ons aan bij de gedachte, dat de ongeschiktheid van films moet worden beoordeeld door een commissie van deskundigen, waarbij wij ons zeer wel kunnen vinden in de opsomming van lid 2 van artikel 3. De redenering dat ten minste één van de drie keurende leden beneden de dertig jaar moet zijn, om „de afstand in belevingswereld niet te groot te laten zijn", spreekt ons aan. Zozeer zelfs, dat ik bij amendement heb voorgesteld, de belevingswereld, van de jongeren ook recht te doen door de wettelijke garantie te geven van een redelijke verhouding tussen mannen en vrouwen in de Nederlandse filmkeuring. Wij sluiten ons intussen aan bij de visie van de commissie-Melai in het Tweede Interimrapport op pagina 18 linkerkolom: „Het invoeren van een gebod om een waar schuwing te geven, dat aanstotelijke pas sages in de film voorkomen, acht de Com missie weinig effectief en ook ongewenst. Waarschijnlijk zou die waarschuwing snel ontaarden in een standaardformule, die bij praktisch iedere film zou worden gebezigd. Bovendien zou op die manier een naar het oordeel van de Commissie ongewenste aan dacht voor een film kunnen worden ge wekt." Het wetsontwerp beoogt niet alleen het in trekken van de Bioscoopwet 1926, maar ook 12

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1975 | | pagina 12