VERSLAG VAN DE ALGEMENE REKENKAMER OVER 1974
standhouding van de filmstudio van wezenlijk belang is voor het Nederlandse film
wezen. Zij hebben, anders dan de minister, de studio nog niet afgeschreven en blij
ven de mogelijkheden van handhaving onderzoeken.
Wat in deze aangelegenheid in bijzondere mate onbillijk is, is het verschil in behan
deling van film en televisie.
De televisie kan zich dank zij de Wet op de Omroepbijdragen, d.w.z. dank zij een
de kijkers opgelegde belasting, tot in de perfectie outilleren. De N.O.S., die krach
tens haar door de minister van C.R.M, goedgekeurde statuten de taak heeft
radio- en televisiestudio's op te richten en in stand te houden, oefent die ook zonder
financiële moeilijkheden uit. Wanneer de voortschrijdende technische ontwikkeling
het nodig maakt, komen de vernieuwingen er zonder mankeren. Vrees voor tech
nische achterstand behoeft de televisie niet te hebben.
Cinetone bezit daarentegen geen knop die men maar behoeft in te drukken ter ver
krijging van de middelen om up to date te blijven. De financiële positie van Cinetone
wordt bepaald door haar werkzaamheid ten behoeve van de Nederlandse hoofdfilm-
produktie, een produktie die nu eenmaal beperkt van omvang is. Deze omstandigheid
maakt het voor Cinetone uiterst moeilijk om ruimte te vinden voor nieuwevinveste
ringen. Doordat het aantal geproduceerde Nederlandse hoofdfilms gedurende een
jarenlange periode zeer gering is geweest, heeft vooral in die periode de armslag
ontbroken om Cinetone in voldoende mate aan te passen.
De aldus ontstane achterstand heeft overigens niet geleid tot een zodanige situatie,
dat, om met de heer Hoefnagels te spreken, Cinetone een technisch reeds lang
achterhaalde zaak zou zijn. Dat zulks kon worden voorkomen is te danken aan de
bewonderenswaardige wijze waarop Cinetone met haar zeer geringe financiële mo
gelijkheden heeft weten te woekeren.
Het verschil in behandeling is geheel terug te voeren op de enorm bevoorrechte po
sitie van het medium televisie. De overheid, op elk niveau, stimuleert krachtig
de ontwikkeling van de televisie in al haar verschijningsvormen: landelijke televisie,
regionale televisie, lokale televisie en in het bijzonder het jongste troetelkind de
kabeltelevisie. Investeringsproblemen treden daarbij niet op, omdat men bij voor
baat van dekkingsmogelijkheden verzekerd is als uitvloeisel van het systeem van
omroepbijdragen of andersoortige contributies, nog afgezien van de fiscale be
voordeling van het televisiemedium.
Het zou politiek gezien weinig realistisch zijn om ten aanzien van het medium film
van de overheid te verlangen, dat zij dit medium op dezelfde wijze zou tegemoet tre
den als de televisie. In het licht van de betekenis van het medium film zou men ech
ter wel mogen rekenen op een streven van de overheid een redelijke bestaansbasis
voor dit medium te bevorderen.
Dat streven zou ook voor Cinetone moeten gelden. Dit klemt te meer, omdat er een
duidelijke overeenkomst is tussen de Cinetone studio's en de N.O.S. studio's. In
beide gevallen hebben de studio's de dienende functie van werkplaats voor het des
betreffende medium, in beide gevallen geschiedt de exploitatie in stichtingsverband,
zonder winstoogmerk.
Zij die opkomen voor Cinetone, hebben rechtlijnig en op grond van de mede-verant-
woordelijkheid van de Rijksoverheid voor het filmstudiobeleid verondersteld, dat de
minister die opkomt voor de werkplaats van de televisie, zich ook het lot van de
werkplaats van de film zou aantrekken. Door de negatieve opstelling van de minis
ter in de zaak-Cinetone moet men evenwel tot de conclusie komen, dat hij in aan
gelegenheden televisie en film betreffende met twee maten meet.
Onlangs is het verslag van de Algemene Rekenkamer over 1974 verschenen.
Gezien de opmerkingen gedurende enige jaren, onder meer inzake de achterstand
in de verantwoording van door het Productiefonds voor Nederlandse Films ver
strekte subsidies, hebben wij in het verslag naarstig gezocht naar mogelijke nieuwe
opmerkingen.
Wij hebben vorig jaar nogal aandacht besteed aan de bedoelde opmerkingen ten
einde misverstanden waartoe de rapportering van de Rekenkamer aanleiding zou
kunnen geven, uit de weg te ruimen.
Wij verheugen ons erover, dat de Rekenkamer kennelijk geen reden heeft gezien
om in haar jongste verslag haar eerder gemaakte opmerkingen inzake het Pro
ductiefonds te herhalen. Wij verheugen ons daarover vooral, omdat zulks de wind
uit de zeilen neemt van hen die destijds de desbetreffende passages van het ver
slag van de Rekenkamer mede hebben aangegrepen om het Fonds en de Neder
landse filmproducenten in opspraak te brengen.