Een nieuwe Bioscoopwet Wanneer het voorstel inzake de Wet op de Filmvertoningen ook door de Eerste Kamer zal zijn aangenomen, zal het film- en bioscoopbedrijf ten aanzien van zijn bedrijfsvoering met een geheel nieuwe situatie worden geconfronteerd. Afschaffing van de keuring voos volwassenen De voornaamste verandering ten opzichte van de vertrouw de praktijk van de Bioscoopwet is natuurlijk de omstandig heid, dat films die worden vertoond aan personen van 16 jaar en ouder (hier verder volwassenen genaamd), niet meer door de filmkeuring behoeven te worden toegelaten. Deze wijziging is op zichzelf al van grote importantie, omdat het aanbieden van films aan de keuring in tegenstelling met de huidige praktijk beperkt zal blijven tot films die men ook aan jeugdigen beneden 16 jaar wil vertonen. De filmverhuurder moest tot nu toe alle films aanbieden. De filmkeuring maakte dan uit welke leeftijdscategorieën de film konden gaan zien. Die beslissing is nu ten dele verlegd naar de filmverhuurder. Hij maakt immers door een film niet ter keuring aan te bieden uit, dat de film alleen maar zal worden vertoond aan volwassenen. Uiteraard valt nog niets te zeggen omtrent het beleid van de filmkeuring nieuwe stijl met betrekking tot de toelating van films voor de jeugd. Aan de ene kant mag men aan nemen, dat dit beleid niet scherper zal zijn dat dan van de huidige filmkeuring. Aan de andere kant ontbreken ver gelijkingsmaatstaven, doordat de leeftijdsgrenzen in plaats van bij 14 en 18 jaar volgens de Bioscoopwet in de nieuwe wet bij 12 en 16 jaar komen te liggen. Het lijkt in ieder geval waarschijnlijk, dat, zolang niet een bepaalde ervaring is verkregen met betrekking tot het toelatingsbeleid van de nieuwe keuring, het aantal ter keuring aangeboden films ruimer zal zijn dan men mocht hebben verwacht. Het zal een kwestie van „inspelen" worden. Toepasselijkheid van de Strafwet Wat nu, indien een film door de filmkeuring niet is toege laten voor personen beneden 16 jaar, of indien een film niet aan personen van deze leeftijdscategorie kan worden vertoond, omdat hij door de filmverhuurder niet ter keuring is aangeboden? Een zodanige film kan vrijelijk worden ver toond aan volwassenen, zij het, dat ten aanzien van het begrip „vrijelijk" een restrictie geldt. Vond als uitvloeisel van de Bioscoopwet in de praktijk geen ingrijpen plaats van de kant van justitie uit hoofde van de bepalingen van de Strafwet (met name artikel 240 van het Wetboek van Strafrecht), ten aanzien van filmvoorstellingen die niet door de filmkeuring nieuwe stijl zijn toegelaten, moet met een dergelijk ingrijpen rekening worden gehou den. Het is op grond van deze consequentie, dat de Bioscoopbond de Bijzondere Commissie voor de Filmkeu ring uit de Tweede Kamer heeft verzocht een wijziging van de Bioscoopwet te doen plaatsvinden in het kader van een algehele wijziging van de zedelijkheidswetgeving conform de aanbevelingen van de Adviescommissie Zedelijkheids wetgeving, neergelegd in haar rapport van 2 augustus 1973. Bij realisering van deze aanbevelingen zouden de bedrijfs- genoten voldoende gewaarborgd zijn tegen ingrijpen van de strafrechter op grond van artikel 240 W.v.S. Tot een uitstel van de behandeling van het wetsontwerp, hetgeen de consequentie van ons standpunt was, was de Tweede Kamer echter niet genegen, omdat het zich laat aanzien, dat met een herziening van de zedelijkheidswet geving in de totaliteit, mede gelet op bepaalde uitspraken van de Minister van Justitie, zeker nog geruime tijd zal heengaan. Wel was een meerderheid van de Tweede Kamer van oordeel, dat een spoedige herziening van de zedelijk heidswetgeving en in het bijzonder van de daarvoor in aanmerking komende artikelen van de Strafwet gewenst zou zijn. Een desbetreffende motie van de fractievoorzitter van de V.V.D., de heer H. Wiegel, werd aangenomen. Overigens zijn in deze motie naast pornografie ook sadisme en geweld ter sprake gebracht. Dat is weliswaar geschied zonder een oordeel uit te spreken over de wenselijkheid ener regeling in het strafrecht, doch het vermelden met zo veel woorden van sadisme en geweld is natuurlijk wel een indicatie. Uit de Kamerdebatten inzake de filmkeuring is gebleken, hoe moeilijk een herziening op het terrein van de zedelijkheidswetgeving is te effectueren. Aangenomen mag worden, dat een wijziging van artikel 240 W.v.S. nog moei lijker komt te liggen, omdat daarbij principiële motieven van levensbeschouwelijke aard inderdaad een rol spelen. De in troductie van de begrippen sadisme en geweld in samen hang met een herziening van artikel 240 W.v.S. en het expliciet noemen van het begrip pornografie zouden extra complicaties kunnen scheppen. Bevoegdheid van de burgemeester vervallen Het verdient de aandacht, dat gelijktijdig met de introductie van de Wet op de Filmvertoningen het tweede lid van artikel 221 der Gemeentewet komt te vervallen, volgens welke bepaling de burgemeester waakt tegen het doen van met de openbare orde of zedelijkheid strijdige vertoningen. Deze bepaling was als uitvloeisel van het bestaan van de Bioscoopwet niet toepasselijk op bioscoopvoorstellingen. Zou het artikel zijn gehandhaafd, dan zou zijn werking bij afschaffing van de Bioscoopwet voor onze bedrijven her leven. Nu was de burgemeester ook onder de vigeur van de Bioscoopwet ten aanzien van bioscoopvoorstellingen niet geheel zonder bevoegdheden. In artikel 19 der Bioscoopwet was bepaald, dat de burgemeester bevoegd is de openbare vertoningen van toegelaten films te verbieden, indien daar van stoornis van de openbare orde is te duchten. Ook deze bepaling is tengevolge van de intrekking van de Bioscoop wet niet meer van kracht. Toch heeft de burgemeester, ook nu artikel 221, 2e lid der Gemeentewet is vervallen, in dit opzicht nog wel bepaalde mogelijkheden, namelijk krach tens artikel 219 der Gemeentewet. Dit bepaalt, dat de bur gemeester in geval van oproerige beweging, samenscholing of andere stoornis der openbare orde of van ernstige ram pen, dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, alle bevelen kan geven die hij ter handhaving van de open bare orde of ter beperking van algemeen gevaar nodig acht. Wij mogen aannemen, dat de burgemeester niet dan bij wijze van hoge exceptie van deze bevoegdheid gebruik zal maken. Heeft artikel 19 der Bioscoopwet al nauwelijks toepassing gevonden, op grond van de formuliering van artikel 219 der Gemeentewet (ernstige vrees voor het ont staan van oproerige beweging etc.) mag worden verwacht, dat van het in het artikel bedoelde ingrijpen een zeer uit zonderlijk gebruik zal worden gemaakt. De bedrijfsvoering in het licht van de Strafwet De mogelijkheid van ingrijpen van Justitie ingevolge artikel 240 der Strafwet levert eveneens een nieuw element op in de bedrijfsvoering der leden: filmproducenten, filmverhuur ders en bioscoopexploitanten. Met name is van belang het eerste lid van dit artikel. De tekst van dit artikel luidt: „Hij die enig geschrift waarvan hij de inhoud kent of enige hem bekende afbeelding of voorwerp, aanstotelijk voor de eer baarheid, hetzij verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat, hetzij om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of in voorraad heeft, hetzij openlijk of door verspreiding van enig geschrift, ongevraagd aanbiedt of als verkrijgbaar aanwijst, wordt getraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of van een geldboete van ten hoogste zesduizend gulden". Men moet deze bepaling aldus interpreteren. Wanneer de rechter heeft uitgemaakt, dat het geschrift, de afbeelding of het voorwerp aanstotelijk voor de eerbaarheid is, heeft hii slechts te bewijzen, dat de dader bekend is met de inhoud van het geschrift, de afbeelding of het voorwerp. De rech ter heeft niet te bewijzen, dat de dader ook van het voor

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1975 | | pagina 7