Het resultaat van de stemming is ook in een ander opzicht van groot belang. De
volksvertegenwoordiging heeft zich uitgesproken voor afschaffing van de filmkeuring
voor volwassenen. Zij heeft daarmede te kennen gegeven, dat de burger voortaan
zelf maar moet uitmaken wat hij al of niet in de bioscoop wil gaan zien, zoals die
zelfde burger ook zijn eigen lectuur kiest, zijn toneelvoorstelling, zijn televisiepro
gramma etc. De enige reële belemmering die zou kunnen optreden, is een ingrij
pen van de kant van de strafrechter op grond van artikel 240 Wetboek van Straf
recht, het zogenaamde pornografie-artikel. De betekenis van de Kamerbeslissing
ten gunste van een afschaffing van de filmkeuring voor volwassenen bestaat nu
hierin, dat een hantering van genoemd artikel op zodanige wijze, dat door de achter
deur van het repressief ingrijpen van de strafrechter een vorm van filmcensuur zou
terugkeren, niet in overeenstemming is met de bedoelingen van de wetgever. Dat
element wordt extra geaccentueerd door de omstandigheid, dat het besluit in kwes
tie van de volksvertegenwoordiging met grote meerderheid van stemmen is ge
nomen.
Evenals de Tweede Kamer heeft ook de senaat aangedrongen op een herziening
van artikel 240 W. v. S. Door de heer Feij (V.V.D.) werd een motie van de volgende
inhoud ingediend: „Gehoord de beraadslagingen over de afschaffing van de film
keuring voor volwassenen en de uitvoering van een nieuw systeem van keuring voor
jeugdigen; overwegende, dat artikel 240 W.v.S. voor velerlei uitleg vatbaar, nau
welijks hanteerbaar en verouderd is, verzoekt de regering op korte termijn een
wetsvoorstel tot herziening van artikel 240 W.v.S. in te dienen, en gaat over tot de
orde van de dag". Deze motie werd aangenomen met 39 stemmen voor en 24
tegen. Hier waren dus belangrijk meer tegenstemmers, zulks als gevolg van het
feit, dat alle confessionele senatoren niet voor de motie geporteerd bleken te zijn.
Volgens de heer Feij was artikel 240 W.v.S. te eenzijdig gericht op pornografie
en zouden ook extreme geweldsuitingen eronder moeten vallen.
Er schuilt in deze benadering een tegenstrijdigheid. Aan de ene kant vindt men het
wetsartikel verouderd en streeft men naar grotere vrijheden, aan de andere kant
introduceert men een nieuw begrip „geweld" naast het bestaande begrip „porno
grafie". De interpretatiemoeilijkheden zouden daardoor alleen maar worden ver
groot.
Toch behoeft de hier gesignaleerde tegenstrijdigheid niet zo groot te zijn als zij
lijkt. Er zou namelijk een zeer acceptabele oplossing kunnen worden bereikt, indien
men de Strafwet zou wijzigen conform de aanbevelingen van de Adviescommissie
Zedelijkheidswetgeving in haar rapport van augustus 1973. Volgens deze commissie
zou de zedelijkheidswetgeving moeten worden bepaald door twee hoofddoelen, te
weten het tegengaan van onverhoedse confrontatie en de bescherming van jeugdige
personen (dit laatste is voor onze sector met de Wet op de Filmvertoningen inmid
dels gerealiseerd). Ten aanzien van de vertoning aan volwassenen van een film in
een bioscoop was de commissie van oordeel, dat deze vertoning niet een onver
hoedse confrontatie kan opleveren en dus ook niet strafbaar kan zijn.
Wij zijn er overigens niet geheel gerust op, dat de aanbevelingen van de Advies
commissie Zedelijkheidswetgeving onverkort zullen worden opgevolgd, gelet op
de houding van de confessionele partijen en mede in aanmerking genomen bepaalde
uitlatingen in het parlement van niet-confessionele zijde. In dat geval zouden bij een
wijziging van de Strafwet op het stuk van de zedelijkheid nieuwe problemen en
nieuwe onzekerheden kunnen rijzen, waarmede niemand is gebaat.