COMMENTAAR: Wat bij beschouwing van de Rijksbegroting van het departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk voor 1976 onmiddellijk opvalt, is de relatief geringe stijging van de post „film". Deze stijging bedraagt ten opzichte van 1975 5 hetgeen betekent, dat de algemene kostenontwikkeling niet wordt bijgehouden. Doch dat niet alleen. Ook in vergelijking met de overige posten in de sector van de kunsten blijkt „film" er slecht af te komen. De post „muziek, muziekdramatische kunst en dans" is gestegen van f 74,9 mil joen tot 86,7 miljoen, dat wil zeggen met bijna 16%. De post „toneel, mime en letteren" is gestegen van f 23,2 miljoen tot f 26,6 miljoen of wel met bijna 15%. De post „beeldende kunsten en bouwkunst" vertoont een verhoging van 7,7 miljoen naar 8,5 miljoen, dat is ruim 10 Het is begrijpelijk, dat bij de vaststelling van de Rijksbegroting rekening moet worden gehouden met de ongunstige economische ontwikkeling. Ook de hoogte van de subsidies zal daardoor kunnen worden beïnvloed. Het is echter te enen male onjuist om de post „film" extra nadelig te behandelen, zoals valt af te leiden uit de achterstelling ten opzichte van andere vergelijkbare posten. De achterstand met betrekking tot de trend is een kwalijke zaak, omdat in het licht van de algemene kostenstijgingen een ontoereikende aanpassing eenvoudig ver arming betekent en vooral een beknotting van de mogelijkheden van hen die op het terrein van de produktie van lange en korte films werkzaam zijn. De overheid is er zich onvoldoende van bewust, dat speciaal op het terrein van de filmproduktie continuïteit een eerste vereiste is. Juist nu door de toegenomen belangstelling voor de film n het algemeen en de Nederlandse film in het bijzonder een grotere aktiviteit op het terrein van de filmproduktie is ontstaan, heeft het gevoerde subsidiebeleid een dubbele negatieve uitwerking en vormt het een bedrei ging voor de met zoveel moeite verworven nog altijd beperkte continuïteit. Ook nu weer hebben wij in de begroting van C.R.M, een verwijzing gemist naar ons verzoek om naast de bijdragen van de Bond een jaarlijkse subsidie te verlenen ten behoeve van het van Bondswege ingestelde fonds voor de kunstzinnige film. Dit fonds is ingesteld als uitvloeisel van het plan van de Bond om de import en ver toning in de bioscopen te bevorderen van waardevolle films, wier exploitatie bij zondere risico's insluit. In de toelichting op de Rijksbegroting wordt medegedeeld, dat aan het zogenaamde alternatieve filmcircuit (dat wil zeggen instellingen die buiten de Bond opereren) meer steun is gegeven. Wij nemen aan, dat die steun is verleend met het oog op overwegingen van culturele aard. Het lijkt ons echter, dat plannen onzerzijds, waarbij de bevordering van de cultuur en haar optimale verspreiding centraal staan, evenzeer recht hebben op een positieve benadering en, wat wel het minste is na twee jaren, recht op behan deling.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1975 | | pagina 7