Een aanvullend in memoriam
In no. 156 van het N.B.F.-bulletin wordt een soort "in piam me
moriam" gewijd (opgeluisterd met portret) aan de S.S.-er J. Teunis-
sen, waarin de betekenis van deze mislukte filmer niet alleen over
trokken wordt, maar waarin onder meer ook dit fraais te lezen
valt: "Slechts diegenen die de problematiek kennen van de voor
oorlogse filmproduktie in Nederland kunnen enigszins de stappen
begrijpen die Jan Teunissen na 10 mei 1940, zette. "Nu komt de
kans voor de Nederlandse film" zo dacht hij. Het waren geen
daden van een afhankelijk man, die om den brode de veranderde
situatie aangreep om een werkkring te verwerven. Het was een na-
ieve en door anderen beïnvloede overtuiging, die hem ertoe
bracht via een politieke mogelijkheid de functie van voorzitter van
de Nederlandse Bioscoopbond in te nemen. Nadat deze functie
was overgegaan in het Leiderschap van het Nederlandse Film-
gilde hebben zelfs enkele Bioscoopbond-medewerkers zich van
hem gedistancieerd."
Men vraagt zich af, welke merkwaardige tendenzen schuilgaan achter
de behoefte aan dit soort publicaties, waarvan de opname in een
orgaan als het N.B.F.-bulletin, alleen maar verklaarbaar kan zijn
door het gebrek aan kennis van en belangstelling voor de bezet
tingsellende bij een nieuwe generatie. Aangezien ons de vraag is
gesteld hoe het mogelijk was, dat dit creatuur voorzitter kon
worden van de Nederlandse Bioscoopbond is het mede ter voor
koming van geschiedenisvervalsing wellicht nuttig enige passages
te lichten uit een vertrouwelijk rapport, dat begin 1945 is uitge
bracht aan het toenmalig zogenaamde schaduwbestuur van de
Bond, die men, na de instelling van het filmgilde, verzuimd had op
te heffen als rechtspersoon.
In de eerste plaats blijkt daaruit, dat de benoeming van deze
S.S.-er tot voorzitter van de Nederlandse Bioscoopbond evenals
van diens voorganger, de N.S.B.-er Van Triet, mogelijk was, door
dat bij bezettingsverordening van 4 oktober 1940 (Besluit no.
160-1940) de bevoegdheden van de ledenvergadering waren uit
geschakeld en het benoemingsrecht van de voorzitter werd voor
behouden aan de Secretaris-Generaal van het Ministerie van On
derwijs, Kunsten en Wetenschappen, als hoedanig 'op dat tijdstip
de N.S.B.-er Goedewagen fungeerde. Toen begin 1942 bij verorde
ning (no. 211) van de Rijkscommissaris, de later wegens oorlogs
misdaden opgehangen Seyss Inquart, een Cultuurkamer werd op
gericht, werd krachtens artikel 34 van deze verordening besluit no.
160-1940 buiten werking gesteld, het vermogen van de Bond ge-
confisceerd, trad de Cultuurkamer in de privaatrechtelijke rechten
en verbintenissen van de Nederlandse Bioscoopbond en werd een
filmgilde ingesteld onder het publiekrechtelijk toezicht van deze
Cultuurkamer. Tot leider werd de S.S.-er Teunissen benoemd.
Het rapport vervolgt dan: "Thans was het hek van de dam. De
nieuwe functionaris was vergezeld van een legertje van medewer
kers (waaronder een aantal van de filmdienst der N.S.B.), die op
het bureau de sleutelposities gingen innemen. Telefoon en in- en
uitgaande post kwamen in hun handen. Al deze mensen waren
dilettanten. Tot zakelijk leider van het Gilde werd iemand be
noemd van 12 ambachten en 13 ongelukken, een voormalig rei
ziger in oliën en vetten. Het bondsorgaan werd enige maanden
later omgezet in een politiek tijdschrift. Er ontstond in korte tijd
een chaos, welke de ingewijde krachten de haren te berge deed
rijzen. Deze ontwikkeling leidde al heel snel tot het ontslag van
de leiding van het voormalig bondsbureau, die ten ene male ge
weigerd had aan de chaos mede te werken en haar krachten in
dienst te stellen van de partijpolitiek.
De voorschriften en besluiten welke thans volgden, betekenden een
volledige capitulatie voor de bezetter, een aansluiting bij de partij
politiek en dienstbaarheid aan de Duitse ondernemingen. Maat
regelen, welke geruime tijd waren tegengehouden, volgden in een
snel tempo op elkaar.
Nu eens als beschikking van de gildeleider, dan weer als ver
ordening of beschikking van de S.-G. of van de President der
Cultuurkamer. Er zijn voorschriften onder betreffende de aankon
diging van programma's, de programmavolgorde, de toelating van
het publiek tijdens de vertoning van het journaal, de monopolise
ring van het verhuurbedrijf, welks ondernemers op enige kleine
uitzonderingen na tot de partij behoorden, de politieke infiltratie in
het bioscoopbedrijf, medewerking aan alle voorschriften van de be
zetting tot ondersteuning van oorlogsvoering en politieke propa
ganda en van de ronseling en wegvoering van Nederlandse man
nen en jongelieden, reserverig van beheerdersfuncties in Joodse
ondernemingen voor invaliden van het Oostfront, het ovenemen
van zaken bij uitsluiting door leden va de N.S.B., enz., enz.
De voortdurende onderlinge strijd tussen departement, Cultuur
kamer en Gilde, alsook de herrie om de functies, de volkomen
incompetentie om organisatorisch werk te verrichten, leidden van
de ene wantoestand naar de andere en tot een ongekend aantal
mutaties in het personeel van het bureau, tot herhalingen, her
roepingen en correcties van maatregelen, zodat men na korte tijd
door de bomen het bos niet meer zag en geen mens in het bedrijf
tenslotte wist waar hij aan toe was.
Deze kermis der zotheid werd geëxploiteerd door iemand, die de
titel van gildeleider had. (In een dienstorder aan het personeel werd
erop gewezen, dat dit "leider" met een kleine I moest worden
geschreven, teneinde verwarring met het "Leider" der partij te
voorkomen). Iemand, die er in enige tientallen jaren een vermogen
had doorgejaagd en volkomen court d'argent was. Hij stond in
zoverre in relatie met het filmbedrijf, dat hij o.a. in de filmcentra
Parijs en Londen was werkzaam geweest als snijder en hier te
lande was mislukt als filmregisseur. Enige korte Nederlandse filmp
jes stonden op zijn naam, doch zijn auteursrecht werd door zijn
medewerkers betwist. Als snijder was hij ook werkzaam geweest
in de Nederlandse filmproduktie. Een typische meikever, die van
de bezettende macht in zijn kortzichtigheid iets verwachte voor de
filmproduktie en via zijn partijlidmaatschap hoopte hij daarin een
belangrijke rol te kunnen spelen. Vrij spoedig stond hij aan het
hoofd van de N.S.B.-Filmdienst, een instelling welke nooit beteke
nis heeft gekregen, maar als zodanig was hij aan het hoofdkwartier
van de "Leider" verbonden en had hij een gunstige gelegenheid
zijn relaties op te bouwen en zijn netten te spannen. Van de aan
vang af intrigeerde deze man tegen Bond en bedrijf, inzonderheid
bij de Duitse instanties aan de Kneuterdijk. Teneinde een zo sterk
mogelijke positie in te nemen, sloot hij zichzelf aan bij de S.S. Na
een agitatie van twee jaar bereikte hij zijn doel, namelijk leider
van de organisatie van het film- en bioscoopbedrijf, dat was dus
op een moment, dat de organisatie geen zelfstandigheid en geen
rechtspersoonlijkheid meer bezat. Als gevolg van de Cultuur-
kamercode werd hij honorair benoemd. Dit was echter geen be
zwaar. Enerzijds bleef de Filmdienst van de N.S.B, salaris opleve
ren, anderzijds belette de leider niets het zo begeerde geld uit
de nog altijd gevulde bondskas te nemen. Aan representatiekosten
werden in twee jaar tijd aanzienlijke bedragen verteerd. Daarnaast
zag hij kans om tot voorzitter van de keuring te worden aangewe
zen. Aldus ontstond een situatie, welke de vroegere Bondsbestuur
ders zich in hun stoutse dromen niet hadden durven voorstellen:
het voorzitterschap van organisatie en keuring in één hand! Deze
tegennatuurlijke combinatie leverde de leider andermaal represen
tatiekosten op en een volledig salaris. Bovendien stond deze leider
in zakelijke relatie met enige door hem geprotegeerde en deels
in het leven geroepen produktiemaatschappijen. Meermalen trachtte
hij functies te verwerven bij een van de grote Duitse filmmaat
schappijen of als beheerder in een aantal Joodse ondernemingen
te worden benoemd. Dit is hem echter niet gelukt. Zodra het hun
eigen affaires betrof, hielden de Duitsers deze creaturen, waaraar.
zij de Nederlandse belangen bij voorkeur overleverden, op een
veilige afstand. De volkomen ontwrichting van het organisatorische
apparaat binnen enige maanden is wel het beste bewijs van de
impotentie en de ongeschiktheid van deze politieke parvenu.
Een citaat uit een van Teunissens toespraken voor het personeel
van het bureau moge deze portrettekening completeren en tevens
voor een waarlijk passende achtergrond zorgen: "Kameraad Sik-
kens, aldus de leider, de bestuurder der vakgroepen theaters er;
verhuur en studio's en fabrieken, is een bekend amateur gooche
laar en heeft aangeboden ons van zijn kunst te doen genieten.
Natuurlijk willen wij dat allen gaarne, maar dat kan alleen vandaag
nog, omdat kameraad Sikkens benoemd is tot burgemeester van
Oegstgeest en ons zeer spoedig gaat verlaten. Onder deze om
standigheid heb ik het organiseren van een kameraadschapsmid
dag niet langer willen uitstellen en ik ben blij, dat wij daartoe nu
zijn overgegaan, omdat wij het afscheid van kameraad Sikkens
(deze kameraad was alles bijeen genomen drie weken in functie
geweest) nu enigermate feestelijk kunnen doen geschieden, alsook
omdat dan meteen de grote sociale gedachte, welke aan kame-
raadschappelijke bijeenkomsten van allen, die in een bedrijf of
aan een instelling werkzaam zijn, ten grondslag ligt, ook metter
daad kan worden beleefd."
Na een politieke opwekking vervolgt de leider dan: "Nederland
zal alleen kunnen leven, wanneer er nieuwe grondslagen worden
gelegd voor zijn volksbestaan. Onze koloniën, die het ons moge
lijk nebben gemaakt een bevolking te onderhouden, zo dicht als
nergens in Europa wordt aangetroffen, hebben wij door een gren
zeloos domme politiek der oude regering verloren. Wij kunnen
voortaan alleen onze levenskracht, ons levensonderhoud putten uit
de Europese ruimte. Als vroeger geldt voor ons de roep: "Naar
20