De jaarlijkse vergadering van de Bondsraad
De Bondsvoorzitter, de heer J. Nijland,
opende de jaarlijkse vergadering van
de Bondsraad, die op 27 april 1976 in
het Hilton Hotel te Amsterdam werd
gehouden, met de volgende toespraak:
Damss en Heren,
Sinds de vorige vergadering van de
Bondsraad hebben zich enige wijzigin
gen voorgedaan in de samenstelling. In
enige vacatures is voorzien door de be
noeming door de betrokken afdelin
gen van de heren P. Vink, W. C.
Wertwijn en R. Wijsmuller. Ik vertrouw
erop, dat zij een positief aandeel in de
werkzaamheid van de Bondsraad zullen
hebben.
In het afgelopen jaar overleed geheel
onverwacht ons Bondsraadslid, de heer
B. A. Holtslag, exploitant van biosco
pen te Ulft en Oldenzaal. Hij was een
bemind collega, een trouw Bondslid en
een eminente vertegenwoordiger van
zijn afdeling, waarvan hij bestuurslid
was. Wij bewaren aan hem de beste
herinneringen."
Hierna werd ter nagedachtenis aan de
heer Holtslag een minuut stilte in acht
genomen.
,,Van de Bondsraad maakt geen deel
meer uit de heer D. J. van Leen. Over
zijn verdiensten hoef ik hier niet verder
uit te weiden. Twee jaar geleden is hij
daarvoor door Uw college tot erelid
benoemd. Ik betreur het, dat de heer
Van Leen om gezondheidsredenen hier
niet aanwezig kan zijn. Ik wens hem
een volledig herstel toe en spreek de
hoop uit, dat wij hem bij voorkomende
gelegenheden weer in ons midden zul
len aantreffen. Voor al hetgeen de heer
Van Leen als organisatieman geduren
de zeer vele jaren voor de Bond en zijn
leden heeft gedaan, zeg ik hem vanaf
deze plaats ten zeerste dank.
Kwetsbaarheid
Dames en Heren, in het afgelopen jaar
is het bioscoopbezoek in Nederland na
genoeg constant gebleven. Een aan
vankelijk positieve ontwikkeling heeft
zich vooral onder invloed van de lange
hete zomer niet voortgezet. Voor wie
het al niet mocht weten, blijkt hieruit de
speciale kwetsbaarheid van een be
drijfstak die deel uitmaakt van de sec
tor van het vermaak. Daar staat echter
weer als gunstige factor tegenover een
geringere gevoeligheid voor de wissel
valligheden van de algemene economi
sche situatie. Natuurlijk ondervinden
onze bedrijven met hun middenstands
structuur de invloed van de sterk geste
gen lasten, doch de extra doorwerking
van de verslechterde economische om
standigheden in de vorm van een ver
minderde vraag, waarmede vele andere
bedrijfstakken worden geconfronteerd,
heeft zich bij ons tot nu toe niet voor
gedaan.
Wanneer ik hier gewaag van kwets
baarheid, dan moet ik zeker ook mel
ding maken van het filmaanbod. De hui
dige tendens in het bioscoopbedrijf
naar overschakeling op een kleiner ty
pe zaal sluit de mogelijkheid in tot gun
stiger bezettingspercentages dan bij
grote zalen het geval is. Daardoor is
de afhankelijkheid van de commerciële
succesfilms iets verminderd. Het zou
niettemin getuigen van onvoldoende in
zicht in de economie van onze zaken