v.T.
Op 1 maart a.s. zal onze technisch inspecteur, de heer
E.F. Henny na 26 jaar zijn werkzaamheden beëindigen.
Na afloop van de filmvoorstelling op de contactmid
dag van 1 maart bestaat de gelegenheid om de heer
Henny de hand te drukken.
Wij menen dat een groot aantal leden hiervan graag
gebruik zal willen maken.
in de totaliteit van de Europese film-
produktie.
Het lijkt een utopie te veronderstellen,
dat de Europese eenwording op het ge
bied van de cinematografie de proble
men van de Europese filmproduktie
wezenlijk zal oplossen. De verspreiding
van de in Europa (lees E.G.) vervaar
digde films binnen het Europese grond
gebied is na de opheffing van de quote
ringsvoorschriften die in enkele grote
film producerende landen na de oorlog
werden geihtroduceerd, maximaal. In
dit opzicht zal een verdergaande Euro
pese integratie nauwelijks meer effekt
sorteren. De attractie van het echt na
tionale produkt is in de landen van de
gemeenschap blijkens de cijfers relatief
nog steeds het grootst. Een vermenging
van nationale elementen kan in een
aantal gevallen budgettair en commer
cieel gezien een goede formule blijken
te zijn, doch is geen panacee.
De Europese markt heeft duidelijk zijn
grens bereikt. Het lijkt niet aanneme
lijk, dat de opbrengsten uit de verto
ning van films in de Europese biosco
pen verreweg het grootste part van
de totaalopbrengst nog aanzienlijk
zullen stijgen. De filmleveranties aan
de televisie kunnen de producent enig
soelaas bieden, maar het zou onjuist
zijn hieraan overdreven betekenis toe
te kennen. De bioscoopfilm is voor de
televisie in de eerste plaats een zeer
goedkoop middel om uit de program-
meringsmoeilijkheden te komen. Als
supplementaire markt moge de leve
rantie aan de televisie niet te ver
waarlozen zijn, als oplossing voor het
financieringsprobleem van de film
produktie heeft zij geen essentiële be
tekenis. Daarbij komt nog, dat naar
mate er meer voor de bioscopen ver
vaardigde films aan de televisie worden
geleverd, het nadelige effekt daarvan
op de bioscoopexploitatie groter
wordt. De levering van bioscoopfilms
aan de televisie wordt dan uiteindelijk
eerder een financieel nadeel dan een
voordeel. Het co-produceren van films
met de televisie geeft ook al geen uit
komst, omdat de investeringen van de
kant van de televisie veelal bescheiden
zijn en ten aanzien van de aldus ver
vaardigde films door de televisie ver
langde versnelde uitzending na de bios
coop-première weer afbreuk doet aan
de in de bioscopen behaalde recettes.
De aanwending van de 'cinematogra
fische' film voor doeleinden als cassette
en hoteltelevisie heeft dezelfde neven-
effekten.
diger aanbod, hetgeen in cultureel én
commercieel opzicht ongewenst is. In
krimping van de filmproduktie heeft
ook nadelige consequenties voor de
werkgelegenheid in de Europese film
industrie.
Een meer reële mogelijkheid om de
omzetten van de in Europa gemaakte
films op te voeren en daarmede het
financieringsprobleem te verkleinen
is een verbetering van de export naar
landen buiten Europa. Een verruiming
van het afzetgebied is stellig haalbaar,
zij het op langere termijn. De Euro
pese filmproduktie heeft op het gebied
van de export met name een grote
achterstand op de Amerikaanse pro-
duktie. Zo lijkt het vooralsnog weinig
aannemelijk, dat de Europese film
eenzelfde exportpositie zal kunnen op
bouwen in de Verenigde Staten van
Amerika als de Amerikaanse film in
Europa heeft kunnen doen. De moei
lijkheid is namelijk niet in de eerste
plaats het opbouwen van een distribu
tie-apparaat naar Amerikaans patroon,
doch het doorbreken van een geeste
lijke barrière. De Amerikaanse film
heeft het in Europa heel wat gemak
kelijker, doordat hij zich in de eerste
decennia van de cinematografie sterk
heeft kunnen ontplooien en van ouds
her ook in de Europese landen een
enorme populariteit heeft gekregen.
Die achterstand zal de Europese film
moeilijk kunnen inhalen. Naast de Ver
enigde Staten van Amerika zijn er ech
ter markten van betekenis die in de
concurrentieverhoudingen meer kan
sen bieden.
Wij willen bepaald niet beweren, dat
de Europese integratie op filmgebied
in bepaalde gevallen geen voordelen
zou kunnen opleveren. Het komt ons
echter voor, dat een zodanige integra
tie geen wezenlijke oplossing vormt
voor het structurele vraagstuk van de
Europese filmproduktie als geheel en
bij een te ver doorgevoerde en abrupte
concretisering tot ernstige marktver
storingen zal kunnen leiden. Men spant
het paard dan achter de wagen, omdat
daardoor de positie van de Europese
filmproduktie tegenover derden zou
worden verzwakt.
Zij die verantwoordelijk zijn voor het
filmbeleid in de Europese Gemeen
schap, hebben trouwens rekening te
houden met de omstandigheid, dat de
film niet alleen een industrieel produkt
is, maar tevens nationaal cultuurgoed.
Deze hoedanigheid van de film zal niet
door een te rechtlijnig beleid vanwege
de supranationale overheid mogen
worden aangetast. Wij hebben de in
druk, dat landen met een machtige
filmindustrie het culturele aspect wel
eens te veel uit het oog verliezen,
omdat een verdergaande Europese in
tegratie in hun landen aan de positie
van de 'nationale' film geen of weinig
afbreuk zal doen. Er is rond het film
beleid van de Europese Gemeenschap
dientengevolge een voortdurend touw
trekken tussen de landen met een
sterke nationale filmproduktie, die de
Europese integratie in de eerste plaats
zien als een nuttige versterking van
hun positie, en de overige landen die
om economische én culturele redenen
in het algemeen beducht zijn voor een
verdere verzwakking ten gunste van
hun sterkere partners in de gemeen
schap.
Met het oog op de bijzondere gecom
pliceerdheid van de problemen doet
men er in ieder geval goed aan de weg
naar een gemeenschappelijke film-
markt met grote omzichtigheid te be
treden. Een economische integratie
die leidt tot een soort Europese film-
hutspot, betekent culturele vervlakking
en zal mede hierdoor in laatste instan
tie ook in economisch opzicht verar
ming tengevolge hebben.
Soms wordt ook een drastische ver
mindering van het aantal in Europa te
produceren films bepleit. Deze gedach
te lijkt op zichzelf logisch. Men gaat
dan echter wel voorbij aan een aantal
gevaren. Een daling van het aantal
films zal kunnen leiden tot een eenzij-