reerd aan een telefoongesprek, dat ar
tikel 4 van de algemene voorwaarden
over meer dan ziekte gaat en het een
samengestelde paragraaf is; dat hij be
twijfelt, dat namens zijn onderneming
niet met Lumen is getelefoneerd over
het niet doorgaan van 2, 3 en 4 oktober;
dat bij de onderhandelingen over het
contract, die lang hebben geduurd, de
bescherming van eiser en de V.A.RA.
aan de orde was; dat eiser maar een
paar dagen kon; dat eiser wist dat
's nachts gedraaid moest worden, dat
de data op verlangen van Lumen in het
contract zijn opgenomen, hetgeen
door zijn onderneming is geaccepteerd;
dat het bij de productie van een film
vaak noodzakelijk is met data te schui
ven en het daarom niet ten voordele
van de producent is de data te fixeren;
dat toen bij de onderhandelingen over
andere data vóór eiser ooit op de set
was geweest bleek, dat deze voor eiser
niet haalbaar waren, omdat ze niet te
integreren waren in het schema van de
V.A.RA., is op basis van de overeen
komst van de zijde van zijn onderne
ming gezegd, dat van de medewerking
van eiser werd afgezien, dat de regis
seur van de film graag met eiser wilde
werken en daarom geprobeerd is of dit
lukte, hetgeen niet het geval bleek!
OVERWEGENDE:
dat gedaagde lid is van de Nederlandse
Bioscoopbond en dat partijen blijkens
artikel 12 van de Algemene Voorwaar
den waaraan zij op grond van het over-
eengekomene in artikel 6 van hun over
eenkomst dd. 13 september 1976 ge
bonden zijn, zich gehouden hebben al
le geschillen welke terzake van deze
overeenkomst mochten ontstaan, met
uitsluiting van de burgerlijke rechter te
doen berechten door arbitrage overeen
komstig de bepalingen der Statuten en
het Arbitrage Bondsreglement van de
Nederlandse Bioscoopbond te Amster
dam;
dat dus de Commissie van Geschillen
bevoegd is van het onderhavige geschü
kennis te nemen en daarin uitspraak te
doen als arbitragecollege, welks beslis
singen vatbaar zijn voor hoger beroep
bij de Raad van Beroep van de Neder
landse Bioscoopbond;
dat blijkens het contract voor filmme-
dewerkenden tussen partijen dd. 13
september 1976 eiser voor de duur van
de overeenkomst ook verbintenissen
had met de VA.RA.-televisie;
dat voorts blijkens de verklaringen van
beide partijen tussen hen langdurig on
derhandeld is over de data voor de
draaidagen van eiser in verband met
diens verplichtingen ten opzichte van
de V.A.RA. -televisie, voor deze in het
contract zijn vastgelegd;
dat gedaagde, ondanks dat zij het niet
in het belang van de producent acht
gefixeerde data in een contract als het
onderhavige op te nemen, omdat voor
de producent oncontroleerbare om
standigheden als bijvoorbeeld het weer
tot wijziging van het produktieschema
kunnen nopen, in het onderhavige ge
val toch met vermelding van de data
voor de draaidagen van eiser onder de
bijzondere bepalingen een overeen
komst met eiser is aangegaan, waarbij
zij op grond van de gevoerde onder
handelingen wist, dat het bijzonder
moeilijk was data in het schema van de
V.A.RA. in te passen;
dat eiser voor 2, 3 en 4 oktober niet is
opgeroepen en dat begin oktober bij
de eerste onderhandelingen over niet
in het contract opgenomen data, in ca-
su de nachten van 8 op 9 oktober en
van 9 op 10 oktober bleek, dat eiser
gezien zijn verplichtingen tegenover de
V.A.R.A. wel met de nacht van 9 op
10 oktober, doch niet met de nacht
van 8 op 9 oktober akkoord kon gaan;
dat gedaagde daarop bij schrijven van
6 oktober aan eiser heeit medegedeeld
van zijn medewerking in de rol van
Van Dalen af te zien, omdat zij haar
planning niet aan die van eiser kon
aanpassen;
dat het gedaagde blijkens artikel 9 van
de algemene voorwaarden vrij staat
zulks te doen, doch niet zonder beta
ling van het overeengekomen honora
rium;
dat gedaagde zich voor de niet verschul
digdheid van honorarium beroept op ar
tikel 3 van de overeenkomst tussen
partijen en artikel 4 van de daarbij be
horende algemene voorwaarden, doch
dat dit beroep irrelevant is, omdat het
rechttijdig afzeggen van bepaalde op
namen iets geheel anders is dan het
verbreken van de overeenkomst en ver
hindering van eiser op de overeenge
komen data niet aan de orde is;
dat blijkens artikel 9 voornoemd van
de algemene voorwaarden eiser slechts
recht heeft op het overeengekomen
honorarium;
dat in de bijzondere bepalingen mini
maal 9 dagen honorarium zijn gegaran
deerd en de Commissie gedaagde niet
kan volgen waar zij stelt, dat het recht
op honorarium voor eiser slechts vanaf
zijn eerste opnamedag ontstaat, zijnde
deze 9 dagen contractueel zonder
voorbehoud gegarandeerd, waaraan
niet afdoet dat bij de wijze van uitbe
taling wordt uitgegaan van de eerste
draaidag;
dat op grond van de vorenstaande
overwegingen de vordering van eiser je
gens gedaagde voor wat betreft een be
drag van fals honorarium moet
worden toegewezen;
dat ongeacht of het bepaalde in artikel
9 van de algemene voorwaarden dat ge-
employeerde 'slechts' recht heeft op
het overeengekomen honorarium, te
vens inhoudt dat verhogingen en rente
als gevorderd door eiser worden uitge
sloten, de Commissie het in het onder
havige geval, waarin eiser in het geheel
geen werkzaamheden heeft verricht, in
ieder geval billijk acht de toewijzing
tot het overeengekomen honorarium
zelf te beperken;
dat derhalve de vorderingen van eiser
jegens gedaagde voor wat betreft een
verhoging van f van het gevor
derde honorarium en 8% rente vanaf
een bepaalde datum moeten worden
afgewezen, evenals de vordering van ei
ser tot veroordeling van gedaagde tot
betaling van het salaris van zijn ge
machtigde, aangezien de Commissie
van oordeel is, dat dergelijke kosten
bij de Bondsarbitrage door de partijen
ieder voor zich dienen te worden ge
dragen;
dat gedaagde tevens moet worden ver
oordeeld tot betaling van de arbitrage-
kosten, welke zijn begroot op f 75,—
(vijfenzeventig gulden).
RECHTDOENDE ALS GOEDE
MANNEN NAAR BILLIJKHEID:
VEROORDEELT gedaagde om tegen
behoorlijk bewijs van kwijting, aan
eiser te betalen f zijnde het
overeengekomen honorarium;
VEROORDEELT gedaagde in de arbi-
tragekosten, bedragende f75.— (vijfen
zeventig gulden)
WIJST de overige vordering van eiser af.
Aldus gewezen te Amsterdam
op 6 juni 1977
De Commissie van Geschillen
(Tweede Kamer) van de
Nederlandse Bioscoopbond:
J. van Willigen, Voorzitter
P.M. Buis, lid
Jhr. W.F. van Raab van Canstein, lid
De Secretaris der Commissie
van Geschillen:
Mej. Mr. CA. Krietemeyer