wassenen, afschaffing van de gemeen telijke nakeuring en het brengen van openbare filmvertoningen onder het toezicht van de burgemeester op grond van artikel 221 van de Gemeentewet. Op grond van dit advies kondigde de minister van Binnenlandse Zaken aan dat hij in de loop van dat zittingsjaar met voorstellen tot wijziging van de Bioscoopwet zou komen. Op 22 oktober 1970 constateren de fracties van de Partij van de Arbeid en D'66 in een persverklaring, dat minis ter Beernink, want die was inmiddels minister van Binnenlandse Zaken ge worden, deze belofte niet was nageko men. Zij zeggen daarin uiterlijk op 15 november van dat jaar met een initia tief wet te zullen komen, tenzij de rege ring alsnog met redelijke voorstellen komt. Op donderdag 12 november ko men de ministers Klompé, Beernink en Polak met een wetsontwerp Jeugd filmkeuring. Bij toetsing van dit wets voorstel aan hun eigen ontwerp komen de Partij van de Arbeid en D 66 tot de conclusie, dat dit niet aan hun ver wachtingen voldoet. De heren Visser en Voogd dienen dan op vrijdag 13 november 1970 hun initiatie f ontwerp in. Dit veelzijdige wetsontwerp had niet alleen tot doel de afschaffing van de filmkeuring voor volwassenen en de in voering van een nieuw systeem van keuring voor jeugdigen onder de 14 jaar; tevens werd er mee beoogd de in trekking van de bevoegdheid van de burgemeester ex artikel 221, tweede lid, van de Gemeentewet tot preventief toezicht op de zedelijkheid strijdige vertoningen. Ook zou het wijziging van de bepalingen in de Omroepwet op de uitzending van films tot gevolg hebben. Dit initiatief ontwerp moest een lange weg afleggen door het parlement. De voorbereiding van zowel het rege ringsontwerp als het initiatief ontwerp vond plaats in een Bijzondere Commis sie onder voorzitterschap van de heer Wiegel. Een voorbereiding welke gedu rende enige tijd werd onderbroken door het vertrek van de heer Visser uit de Tweede Kamer zijn rol werd toen overgenomen door mevrouw Goudsmit en de achteraf onjuist ge bleken indruk, dat het met die film keuring gezien het tijdsbeeld in de praktijk wel mee zou vallen. Vijf jaar na de indiening in juni 1975 vond de plenaire behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Ka mer plaats. Hier bleek dat de heer Voogd het lijkt wel een filmscript ook ten tweede male van partner moest wisselen. Mevrouw Goudsmit had namelijk de Kamer verlaten en zijn fractiegenote mevrouw Haas-Berger moest haar taak overnemen. Samen hebben zij het wetsontwerp voor het front der critici verdedigd. Naar later bleek waren het in het alge meen welwillende critici, want het wetsontwerp werd na een 4 dagen du rende behandeling aangenomen. Met amendementen weliswaar van o.a. de heer De Boer van de A.R.P., die de twee leeftijdsgrenzen in de wet terug bracht, en van de heer Wiegel. De be handeling in de Eerste Kamer leverde verder weinig problemen op. De regering heeft de visie van indieners en Kamermeerderheid overgenomen en over enkele dagen zal nu deze Wet op de filmvertoningen officieel in werking treden. Deze wet heeft vooral tot doel een bijdrage te leveren tot het geven van een grotere vrijheid aan de burgers. Of zoals de indieners van het wetsont werp het zelf formuleren: "De film dient te worden beschouwd als een in alle opzichten volwassen medium, dat geen andere behandeling vraagt dan an dere instrumenten waarmede gedach ten worden overgebracht, zoals het boek, het toneel, de krant, de radio en de televisie. In een maatschappij waar iedere burger voor vol dient te worden aangezien, is filmkeuring voor volwas senen een anachronisme. Het maakt onmondig, werk infantiliserend en be voogdend. Dit streven naar vergroting van de cul turele vrijheid is het gevolg van een vi sie op het functioneren van de samen leving. De voornaamste overweging voor dit streven is, dat een samenle ving, die zich niet beroept op verbod of censuur, maar die hecht aan de ei gen verantwoordelijkheid van mensen, en hen ook die verantwoordelijkheid geeft, eigenlijk de enig aanvaardbare, de enig leefbare samenleving is. Bij dit streven kozen zij voor eenzelfde benadering als bijvoorbeeld Bertold Brecht: "Het heeft geen zin, over vrij heid en cultuur te spreken, wanneer niet gesproken wordt over de vrijheid om het leven te verbeteren". Of om in de termen van de wet te blijven de indieners wilden niet als offer voor dit streven naar grotere culturele vrij heid de mogelijke kwetsbaarheid van het leven van jeugdigen al te zeer op de proef stellen. Immers de kern van deze wet wordt gevormd door die artikelen, die de in stelling en samenstelling van het colle ge regelen, dat films moet keuren op hun toelaatbaarheid voor jeugdige per sonen. En daarmee kom ik nu bij dege nen waar het in deze bijeenkomst om gaat: de leden van de Nederlandse Filmkeuring. Bij de vorming van dit college werd een nogal ongebruikelijke wervingspro cedure gevolgd. In dag- en weekbladen werd een advertentie geplaatst, waarop meer dan 1150 reacties binnenkwa men. Bij de uiteindelijke samenstelling van het college is rekening gehouden met de bedoelingen van de indieners van de wet om zowel de maatschappe lijke verscheidenheid als een verschil lende aard van betrokkenheid tot uit drukking te laten komen. Zo zullen zo wel ouders van kinderen als onderwij zers en psychologen in de Nederlandse Filmkeuring vertegenwoordigd zijn. Aan U, leden van de Nederlandse Film keuring, is nu de taak om de idealisti sche doelstelling van de wet op een weloverwogen wijze in de praktijk om te zetten. Uw hoofdtaak zal bestaan uit het keuren van films op hun moge lijke schadelijke effecten voor jeugdi gen. Vooral in de beginperiode zal dit geen eenvoudige opgave zijn. Bij het vellen van een oordeel zult U vooral Uw eigen deskundigheid en ervaring tot richtsnoer hebben, waarbij het on derling overleg U tot steun kan dienen. Zonder te vervallen in 'angsthazerij', zult U zich toch voor de noodzaak ge plaatst zien om bepaalde films of delen in samenwerking met o.a. de Raad voor de Jeugdvorming dienen te bui gen over meer algemene vraagstukken op het terrein van film en jeugd', het geen onder meer ook betrekking kan hebben op de werking van films via het medium televisie. Aan U, meneer Le Nobel, de taak om aan dit college in de eerste, waarschijn lijk moeilijke jaren leiding te geven. Mag ik na deze woorden overgaan tot het officiële gedeelte van deze bijeen komst: de installatie van de eerste le den van de Nederlandse Filmkeuring. Met de wens dat Uw werk succesvol zal zijn, verklaar ik dit college voor ge ïnstalleerd, zij het dat U pas op 5 juli met Uw officiële werkzaamheden zult kunnen beginnen, omdat op die datum de Wet op de filmvertoningen in wer king treedt. In zijn aanvaardingsrede stelde voorzitter Le Nobel het belang van jeugdigen centraal:

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1977 | | pagina 7