REQUISITOIR
scoopvertoning niet aanstotelijk is en
de film 'Deep throat' inhoudelijk niet
aanstotelijk is;
b. op grond van het ontbreken van
materiële wederrechtelijkheid dient
ontslag van rechtsvervolging plaats te
vinden.
De Officier van Justitie, Mr.F.H.von
Meyenfeldt, betoogde in zijn requisi
toir, dat de aandacht van de toeschou
wer bij het zien van de film 'Deep
throat' bijna voortdurend wordt ge
richt op de geslachtsdelen en op wat
daarmee gebeurt. De vraag is, of dit al
les nu onder de kwalificatie van de
wet, aanstotelijk voor de eerbaarheid,
valt. De Hoge Raad heeft het aan de
feitelijke rechter overgelaten om te be
palen of een afbeelding of geschrift in
derdaad aanstotelijk voor de eerbaar
heid is. Hij zou aan dit begrip zelf na
der inhoud kunnen geven, waarbij hij
niet gebonden is aan de wettelijke be
wijsmiddelen.
De Officier van Justitie bracht in her
innering, dat het Openbaar Ministerie
in Amsterdam tot diep in het jaar
1973 regelmatig overtredingen van art.
240 W.v.S. aan de Rechtbank ter be
oordeling heeft voorgelegd. Er is geen
verschil tussen de afbeeldingen, boek
jes en dergelijke, ook films, die destijds
aan de Rechtbank werden voorgelegd,
en de film die thans ter beoordeling is.
De Rechtbank is toen steeds een ver
oordeling gekomen en/of verbeurdver
klaring van de in beslag genomen por
nografie.
Mr. Von Meyenfeldt vemocht niet in
te zien, waarom de Rechtbank thans
tot een ander oordeel zou kunnen ko
men. Men zou hem kunnen tegenwer
pen, dat het oordeel in de samenleving
is geëvolueerd, in die zin, dat men dit
soort uitingen thans acceptabel, in ie
der geval niet langer aanstotelijk acht.
Gebleken is immers, dat men zich niet
tegen deze filmvertoningen verzet, dat
men ze dus accepteert. Nochtans is hij
ervan overtuigd, dat zonder al te veel
moeite een groot aantal mensen voor
de Rechtbank zouden kunnen komen
om te verklaren, dat het vertoonde in
de film, 'Deep throat' inderdaad aan
stotelijk voor de eerbaarheid is, al
thans niet in overeenstemming met
hun opvattingen omtrent eerbaarheid.
De Officier van Justitie bracht een ar
gument ter sprake, dat in dit vergand
nog nooit of zelden is aangevoerd,
in de bedoelde geschriften, afbeel
dingen etc. is zonder enig voorbehoud
en met een totaal gebrek aan fantasie
en met totale ontkenning van de typi
sche positie van de vrouw in onze cul
tuur, de vrouw direct of indirect ob
ject van de zinnelijke lusten van de
man, daaraan geheel ondergeschikt.
Dit is een grote stap terug in onze cul
turele ontwikkeling. Geleidelijk aan
zijn wij verder op weg gegaan naar de
erkenning, dat de vrouw niet onder
geschikt is aan de man, zoals ook de
man niet ondergeschikt is aan haar:
geen feministische of masculine apart
heid, maar een erkenning van eikaars
evenwaardigheid.
De verschijning van de hard-core porno
met zijn totale ondergeschiktheid van
de vrouw aan de man, is niet een stap
op de weg vooruit, zoals men poogt te
betogen, doch een negatieve reactie op
de bewustwording, dat de vrouw aan
de man geheel gelijkwaardig is, althans
tracht dat in de praktijk van het leven
ook te worden. Het openen voor een
ieder van de mogelijkheid om zonder
enige terughouding van het soort pro-
dukten die in het geding zijn, kennis te
nemen, heeft het negatieve effekt daar
van op de weg naar de vooruitgang
enorm versterkt.
De Officier concludeerde, dat, mede
gelet op hetgeen de Rechtbank tot me
dio 1973 heeft uitgesproken, het in de
film "Deep throat' vertoonde aanstote
lijk is voor de eerbaarheid. Het ten
laste gelegde is derhalve wettig en over
tuigend bewezen. Er is sprake van een
strafbaar feit.
Mr. Von Meyenfeldt kwam hierna aan
de vraag, of verdachte ook inderdaad
strafbaar is, dat wil zeggen of er van
enige strafuitsluitingsgrond sprake is.
Naar de mening van de Officier van Ju
stitie moet er in iedere geval ten aan
zien van de films 'L'empire des sens'
en 'La béte' een verschil worden ge
maakt ten opzichte van de film 'Deep
throat', omdat eerstgenoemde films in
ieder geval een zinnig verhaal bevatten,
zij het gelardeerd met voor het geheel
niet van essentiële betekenis zijnde
sexscènes, die er niet om liegen. De
filmkeuringscommissie heeft gemeend,
overigens na herkeuring en na wegla
ting van kennelijk nog pregnanter scè
nes, de films voor openbare vertoning
te moeten vrijgeven, daarbij wijzende
op de artistieke waarde. Men zou uit
de omstandigheid, dat de films 'L'em-
pre des sens' en 'La béte' zijn toegela
ten tot de conclusie kunnen komen,
dat elke sexfilm nu maar openlijk ver
toond zou mogen worden, met andere
woorden, dat vervolging krachtens art.
240 W.v.S. daarvoor niet zou behoeven
te worden gevreesd, laat staan ver
wacht. Bovendien zou men nog kun
nen noemen de wijziging van de Bio
scoopwet en de opheffing van de film
keuring in het naaste verschiet, alsook
de omstandigheid dat in de maanden
voorafgaande aan de vertoning van
TDeep throat' in vele Nederlandse bio
scopen films waren vertoond die niet
waren gekeurd, terwijl het Openbaar
Ministerie daartegen niet optrad. Ook
zou men nog de aandacht kunnen ves
tigen op al hetgeen tijdens de behan
deling van het ontwerp voor de nieuwe
Wet op de Filmvertoningen is gezegd.
De Officier van Justitie was nochtans
van oordeel, dat verdachte er niet van
kon uitgaan dat hij met het vertonen
van de film T)eep throat' straffeloos
zou zijn. In de eerste plaats is art. 240
W.v.S. ongewijzigd gebleven. Ten tijde
van het vertonen van de film 'Deep
throat' was er ook geen uitzicht op
een spoedige herziening of schrapping
van dit artikel. Op het moment van de
vertoning van de film was de Bioscoop
wet nog niet gewijzigd en de filmkeu
ringscommissie nog in functie. Boven
dien was er de circulaire van de Procu
reurs-Generaal van december 1976.
Ook het beroep op materiële weder
rechtelijkheid was naar de mening van
de Officier van Justitie niet terecht.
Derhalve was naar de opvatting van de
Officier van Justitie geen andere con
clusie mogelijk dan dat de verdachte
strafbaar is en dat besloten moet wor
den tot het opleggen van een straf. Al
vorens daaromtrent te rekwireren, wil
de de Officier van Justitie nog enige
punten noemen die relevant zijn voor
de zwaarte van de op te leggen straf.
Het is naar de opvatting van Mr. Von
Meyenfeldt duidelijk, dat de Bioscoop
bond met het afschaffen van de film
keuring en daarnaast het onverkort
handhaven van art. 240 W.v.S. in een
moeilijke positie is gekomen. Het
zwaard van Damocles dat art. 240
W.v.S. inhoudt, blijft thans constant
boven het hoofd hangen. Het is daar
om begrijpelijk, dat de Bioscoopbond
klaarheid wenst door middel van een
proces.
In dit verband herhaalde de Officier
van Justitie, dat het tot diep in 1973
heeft geduurd, dat het Openbaar Mini
sterie regelmatig zaken betreffende
pornografie aan de Rechtbank heeft
voorgelegd. Sedertdien is de vervolging
in deze zaken gestopt, mede in de
hoop en in het vertrouwen, dat de han
del in pornografie zich binnen de toen
gestelde grenzen zou beperken. Die
grenzen zijn en worden regelmatig
overschreden. Hoe en of daartegen
moet worden opgetreden is nog onder
werp van beraad. Tegen de verschijning
van, toen nog ongekeurde, pornogra
fische films in de normale bioscopen
diende los van dit beraad te worden
opgetreden. In de eerder aangehaalde
circulaire van de Procureurs-Generaal
is het beleid in deze zaak neergelegd.
Daarin zijn duidelijke grenzen getrok
ken. Men hoeft het met die grenzen
niet eens te zijn, ze zijn ook arbitrair,
maar duidelijk zijn zij in ieder geval.
De Officier van Justitie verklaarde
graag en publiekelijk uitleg te hebben
gegeven van het hoe en waarom van de
circulaire in kwestie, wat niet weg
neemt, dat naar zijn oordeel het beleid
van het Openbaar Ministerie niet ter
beoordeling van de Rechtbank kan
staan.
Het beleid van het Openbaar Ministerie
in de afgelopen jaren, dat was gericht
op het houden van de pornografie bin
nen bepaalde geografische grenzen en