ering van korte films'. Uit het vervolg blijkt echter, dat
de problemen uitsluitend aan de kant van het Produc
tiefonds worden gezien, en als 'onderwerp' boven het
stuk staat dan ook terecht eenvoudig 'Productiefonds'.
Aanleiding tot het advies
3. Aangezien in het advies voorstellen worden gedaan
voor ingrijpende wijzigingen van de werkwijze van het
Productie fonds en van de samenstelling van het be
stuur, zou men mogen verwachten, dat uitvoerig werd
uiteengezet waarin het Productiefondsbestuur dan wel
is tekort geschoten in zijn taak de totinstandkoming van
een continue Nederlandse speelfilmproduktie te bevor
deren en deze in stand te houden. Merkwaardigerwijze
is daarover in het advies niets te vinden, zodat wordt
voorgesteld een bestaand instituut door een geheel an
der instituut te vervangen, zonder dat daarvoor ook
maar enigermate de noodzaak is gesuggereerd, laat
staan aangetoond.
4. Indien al niet is aangetoond waarin het Productiefonds
in zijn beleid heeft gefaald, zou men zich kunnen voor
stellen dat niettemin wijzigingen werden voorgesteld,
omdat de werkgroep middelen had bedacht die de ont
wikkeling van de Nederlandse speelfilmproduktie nog
kunnen verbeteren, versnellen en intensiveren. Van sug
gesties in deze zin is in het advies echter evenmin ook
maar iets te vinden.
'Kritiek op de huidige situatie'
5. Is in het advies dan in het geheel geen motief tot wij
ziging van het Productiefonds te vinden? Onder het
hoofd "Kritiek op de huidige situatie en voorstellen
voor een verandering op lange termijn' leest men als
eerste zin: 'Uit het bovenstaande blijkt dat de N.B.B.
(Nederlandse Bioscoopbond) grote invloed op de gang
van zaken binnen het Productiefonds heeft'. Bij aan
dachtige bestudering blijkt, dat dit het enige punt van
kritiek op het Productiefonds is in de gehele, anderhal
ve bladzijde lange paragraaf, en dan nog alleen indien
het feit 'dat de N.B.B, grote invloed op de gang van za
ken binnen het Productiefonds heeft' als een punt van
kritiek mag worden beschouwd. In het advies wordt dit
laatste echter op geen enkele wijze duidelijk gemaakt.
In de rest van de hier bedoelde paragraaf die voorname
lijk bestaat uit beschouwingen over kwesties als 'com
merciële' film en 'artistieke' film, de betekenis van de
televisie voor de film, het zogenaamde 'alternatieve cir
cuit', en dergelijke, worden namelijk geen concrete be
zwaren tegen de invoed van de Bioscoopbond op de
gang van zaken in het Productiefonds aangevoerd, maar
wordt alleen in vage termen gezegd dat de samenstel
ling van het Fonds opnieuw bekeken zal moeten wor
den 'met referentie aan de huidige produktie-, distribu
tie- en exploitantensituatie', wat dan zou leiden 'tot
een veranderde samenstelling van het aantal leden in
het Productie fonds (dit laatste moet waarschijnlijk ge
lezen worden als: 'tot een verandering van het aantal
van de leden van het Productiefondsbestuur en in de
samenleving hiervan').
Medewerking van de televisie
6. Hoewel 'voorstellen voor een verandering op lange ter
mijn', zoals het in de kop van deze paragraaf heet, niet
gemakkelijk uit het lange betoog kunnen worden ge
licht, is althans duidelijk dat de samenstellers menen
dat 'wanneer de televisie substantieel financieel aan de
fondsen ter vervaardiging van films zou bijdragen', de
televisie vertegenwoordigd zou moeten zijn in de com
missie of commissies die de filmplannen beoordelen.
Een zekere redelijkheid valt aan deze gedachte niet te
ontzeggen, en alvorens een structuur te ontwerpen,
waarin de televisie in het fondsbestuur vertegenwoor
digd is, zou derhalve moeten worden onderzocht of de
televisie bereid is 'substantieel' aan een fonds ter bevor
dering van de Nederlandse film bij te dragen. Het advies
zegt niet wie een dergelijk onderzoek ter hand zou
moeten nemen of op welke wijze dit zou moeten ge
schieden, noch of er enige aanleiding is aan te nemen
dat er een dergelijke bereidheid te verwachten is.
De 'alternatieve circuits'
7. Blijkbaar bedoelt het advies iets dergelijks voor wat het
noemt 'de alternatieve circuits' (overigens zonder te de
finiëren wat daaronder moet worden verstaan). Alleen
wordt hier wel gesproken van deelname van 'het alter
natieve circuit' aan de 'beoordelingscommissies', maar
niet van een bijdrage aan de fondsen of het fonds. In
dien wij al mogen aannemen, dat 'het alternatieve cir
cuit' belang heeft bij de bevordering van de Nederland
se film, zoals het advies stelt, dan zal toch nog moeten
worden aangetoond in hoeverre het tot die bevordering
kan bijdragen, alvorens vertegenwoordigers van dit cir
cuit in een overeenkomstige mate over de produktie te
laten meebeslissen. Het advies draagt hiervoor geen
overtuigende argumenten aan.
Filmpremies
8. Aan het slot van de besproken paragraaf worden enkele
alinea's gewijd aan het instellen van premies voor films.
Wij zullen op deze alinea's niet ingaan, aangezien wij
aannemen dat hier voor het Productiefonds geen taak
ligt.
Samenvoeging fondsen voor speelfilm en korte film
9. Wel willen wij ingaan op het ons inziens belangrijkste
punt uit de hier besproken paragraaf (namelijk de
kwestie van de samenvoeging van de fondsen voor
'speelfilms' (films met hoofdfilmlengte) en voor korte
films.
De behandeling van dit belangrijke punt in het advies
achten wij merkwaardig. Nadat in de eerste zinnen van
deze paragraaf achtereenvolgens gesproken is over de
grote invloed van de N.B.B, in het Productiefonds, het
belang van de televisie en de alternatieve circuits voor
de film, mogelijke veranderingen in de samenstelling
van het Productiefondsbestuur, de in het verleden ge
maakte kunstmatige splitsing tussen de zogenaamde
commerciële en de zogenaamde artistieke film, de Ne
derlandse filmproduktie en het publiek, volgt voor
de lezer volkomen onverwacht de uitspraak: 'Er zijn
op dit moment voldoende tendenzen en mogelijkhe
den op het terrein van de film om er argumenten aan te
ontlenen voor een samensmelting van het Productie
fonds en de post voor de korte film'.
Als men nu in het advies tracht te vinden wat die argu
menten dan wel zijn, zoekt rrien tevergeefs. In het gehe
le stuk wordt op geen enkele wijze duidelijk gemaakt
wat een dergelijke 'samensmelting' voor gunstig effect
zou kunnen hebben op de ontwikkeling van de Neder
landse filmproduktie, of het nu korte films of films
met hoofdfilmlengte betreft. Wel wordt er gezegd dat
'de samenhang voor het beleid' erdoor zou worden be
vorderd, en dat het 'van grote betekenis' zou zijn voor
de 'doorstroming' van filmtalent, echter zonder dat
duidelijk wordt gemaakt waarom bij de huidige situatie
'doorstroming' van filmtalent niet mogelijk is (de feiten
bewijzen trouwens het tegendeel), of dat er geen 'sa
menhangend beleid' kan worden gevoerd.
Aangezien ook verderop in het stuk nog enkele malen
wordt gesproken over 'de instelling van één fonds',
moeten wij aannemen dat in dit advies twee gedachte
lijnen door elkaar lopen, waarvan de ene is: desamen-
stelling van het fondsbestuur zou moeten worden ver
anderd, en de andere: de fondsen beschikbaar voor de
korte films op de begroting van C.R.M, en die van het
Productiefonds zouden moeten worden samengevoegd