Een speciaal woord van welkom richt ik tot hen die als niet-bedrijfsgenoot in commissies van de Nederlandse Bioscoopbond zitting hebben en tot onze adviseurs. Ik verheug me over de aanwezigheid van vele creatieve krach ten die achter en voor de camera of achter de schrijftafel een zo werkzaam aandeel hebben gehad in onze nationale relaties van pers. radio en televisie. Namens het Hoofdbestuur heet ik in het bijzonder welkom onze ereleden en last but not least onze leden en oud-leden, onze donateurs en medewerkers en oud-medewerkers van het Bondsbureau. Dames en heren, ofschoon mij door de feestcommissie wei nig tijd is toegemeten en U ongetwijfeld het liefste datgene zult willen doen waarvoor U hier bent gekomen, te weten feestvieren, meen ik toch met het recht van de voorzitter enige woorden te moeten wijden aan de zestigjarige Neder landse Bioscoopbond. Zestig jaar is in de geschiedenis van de cinematografie heel lang. Zo omstreeks 1918 begon de bioscoopexploitant, tot dan toe een nogal onduidelijk ondernemerstype, een vaste plaats binnen de maatschappij en in het bijzonder binnen de sector van het vermaak te krijgen. Met die situering was lang niet iedereen gelukkig. Velen beschouwden film en bio scoop als zedelijke en maatschappelijke gevaren. Deze zienswijze werkte op alle mogelijke manieren door: in de zedelijkheidswetgeving van rijk en gemeente, in de fiscale behandeling, in de algemene bejegening die men vanwege tal van politici en ambtelijke gezagsdragers ondervond. De or ganisatiebehoefte deed zich sterk gevoelen en leidde in 1918 tot de oprichting van een landelijke vereniging van bioscoopondernemers. Het opmerkelijke is, dat de filmver huurders in ons land zich enige jaren later bij die vereniging gingen aansluiten. Daarmede is de basis gelegd voor de merkwaardige structuur van de Bioscoopbond, die weer la ter ook filmfabrieken, studio's, laboratoria en produktiebe- drijven ging omvatten. Het curieuze is wel, dat de samenwerking van al deze groe peringen met onderlling vaak zeer tegengestelde belangen niet geschiedt in de vorm van een federatief verband, maar in die van een eenheidsorganisatie. Deze unieke constellatie in het bedrijfsleven heeft tot al even unieke consequenties geleid. Die consequenties vloeien voort uit het in de Bonds statuten neergelegde doel: de behartiging van het algemeen bedrijfsbelang. Er ontstond, met andere woorden, een stre ven om de problemen aan te pakken niet vanuit het belang van elke groepering die van de Bond deel uitmaakte, doch vanuit het belang van het film- en bioscoopbedrijf als ge heel. Aldus heeft men getracht te komen tot evenwichtige ver houdingen in de filmhandel, te komen tot een gezonde be drijfstak waarin voor allen redelijke kansen aanwezig zijn. De Bond heeft vanuit de bevordering van het algemeen be drijfsbelang ernaar gestreefd de economische basis van de leden te verbeteren. In dit opzicht wil ik met name melding maken van onze jarenlange actie op het gebied van de ver- makelijkheidsbelasting, een actie die uiteindelijk een succes volle afloop heeft gehad. Het is ook mogelijk geworden stimulerende activiteiten te ontwikkelen, die in het buitenland eenvoudig ondenkbaar zijn binnen een privaatrechtelijk kader. Ik wijs op de stimu lering van de filmproduktie door middel van een stelsel van maatregelen, ook op het gebied van de filmhandel. Het algemeen bedrijfsbelang is niet altijd een aantoonbaar commercieel belang. Het streven van Bondswege naar de af schaffing van de filmkeuring voor volwassenen, lang voordat dit een principe van partijpolitiek is geworden, werd stellig niet door alle bedrijfsgenoten toegejuicht, omdat sommige vreesden voor de onzekerheden die daardoor ook in de be drijfsvoering zouden kunnen ontstaan. Zij hebben niet ge heel ongelijk gekregen, doch het was goed dat de Bond zich voor deze vrijmaking van de film heeft ingezet. Het alge meen bedrijfsbelang is soms ruimer dan het directe zakelijke belang. Er zijn omtrent de functionering van de Bond wel eens mis verstanden, ook bij de leden. De organisatie geeft met haar regelingen slechts een kader aan, een kader dat alle onder delen, van welk genre ook, groot en klein, ontplooiingsmo gelijkheden wil bieden: dat faire concurrentieverhoudingen wil scheppen. Wil de Bond in deze zin kunnen functioneren, dan is er een stuk solidariteit nodig, de bereidheid om ten behoeve van een ander iets te doen of te laten. De eenheid binnen de Bond gedurende zo'n zestig jaar is naar mijn stellige overtuiging in het belang geweest van het Nederlandse filmbedrijfsleven zowel als van het Nederland se filmwezen. Een gescheiden optreden brengt ongeïnteres seerdheid voor eikaars problemen teweeg, hetgeen, zoals wij in het buitenland hebben gezien, uiteindelijk tot verlies voor een ieder leidt. Nu ik het over geihteresseerdheid heb, zou ik ook nog het vraagstuk van het zogenaamde filmbeleid willen aansnijden. Men mag op filmculturele gronden iets tegen commerciële aspecten van de filmproduktie en de filmvoorziening heb ben, doch men moet zich realiseren, dat in het licht van de hoge produktiekosten met name van de hoofdfilm een commerciële opzet onvermijdelijk is. Dat geldt voor alle lan den ongeacht hun economische structuur. Deze commerci ële opzet heeft bepaald geen afbreuk gedaan aan de film culturele ontwikkeling. In dat licht bezien heeft de bedrijfs organisatie niet alleen stimulerende arbeid verricht, doch ook initiatieven ontplooid. Het overleg tussen overheid en Bond heeft wat dit betreft positief gewerkt. Ik hoop, dat deze situatie zal worden bestendigd, omdat naarmate het filmbedrijfsleven "zich minder bij het filmbeleid betrokken zal gaan voelen, het gevaar van ongeïnteresseerdheid met alle daaraan verbonden gevolgen toeneemt. Een dergelijke ontwikkeling zou te betreuren zijn. Het filmbedrijf heeft een belangrijke functie, recreatief en cultureel. Op het terrein van het openbare vermaak is de bioscoop nog steeds verreweg de belangrijkste factor. Dank zij een sterke expansie hebben de filmbelangstelling en het bioscoopbezoek zich na een jarenlange downperiode weer positief kunnen ontwikkelen. Het bioscoopbedrijf heeft met grote problemen te kampen gehad en wanneer men de ontwikkelingen op audio-visueel terrein volgt, dan ligt de conclusie voor de hand, dat er in de toekomst nieuwe moei lijkheden zullen optreden. Men hoort de laatste tijd nogal eens kritiek op bepaalde ele menten in de bioscoopexploitatie. Laat men echter niet vergeten, dat de meeste openbare vermakelijkheden geleide lijk alleen maar mogelijk zijn dank zij enorme subsidies. Het vernieuwingsproces van het bioscoopwezen heeft geen cent subsidie gekost. Er zijn ook geen subsidies ter dekking van exploitatietekorten. Het is de verdienste van het Neder landse bioscoopbedrijf, dat het ondanks alle problemen en risico's niet met zijn geld andere inkomstenbronnen is gaan

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1978 | | pagina 6