gegeven zonder extra kosten in rekening te brengen; dat eiseres over 1977 vergoeding van rentekosten wilde, als vermeld in haar brief van 5 mei 1977; dat in een daarop volgend gesprek met de heer Brave van gedaagde opgave van de theaters is gevraagd onder de toevoe ging, dat als zulks niet mogelijk mocht zijn eiseres het redelijk vond, dat haar extra kosten door gedaagde vergoed zouden worden; dat de heer Brave daarop niet wilde ingaan; dat de uitgeschreven rente rekeningen niet zijn betaald; dat het gesprek met de heer Brave geen opgave van theaters opleverde; dat eiseres wel een oplossing wilde en zelfs bereid was in plaats van de gecontracteerde apparatuur Dolby- apparaten te leveren; dat de heer Brave echter deed uitkomen, dat niet het gehele nog openstaande bedrag in deze apparatuur zou kun nen worden omgezet; dat eiseres hieruit concludeerde, dat de zaak kennelijk niet in overleg op te lossen was; dat de heer Meerburg namens gedaagde voorts heeft verklaard, dat er op het gesprek met de heer Brave geen vervolggesprek is gekomen; dat gedaagde inmiddels Dolby-apparatuur bij Philips heeft gekocht, doch dit even goed bij eiseres had kunnen doen; dat eiseres echter geen poging heeft gedaan om het gedaagde daarover tot een regeling te komen; dat Mr. Buruma vervolgens namens eiseres heeft verklaard, dat ge daagde eigenlijk nooit echt op de inhoud van de brief van 26 augus tus 1977 heeft gereageerd; dat eiseres gedaagde niet anders behan delt dan City; dat iedere discussie over de ombouwkosten is geëcar- teerd door de brief die Mr. Van Empel op 15 september 1977 na mens gedaagde aan eiseres geschreven heeft; dat deze brief van 15 september 1977 vervolgens aan de stukken is toegevoegd; dat Mr. Cnossen hierop namens gedaagde heeft verklaard, dat eiseres op enige door gedaagde mondeling gestelde punten schriftelijk zou reageren, hetgeen zij in haar brief van 26 augustus 1977 heeft ge daan; dat gedaagde over ombouwkosten niet wilde onderhandelen, afname geen regeling inhield en het bedrag voor de afkoopsom niet haalbaar was bij gedaagde; dat daardoor als enige mogelijkheid over bleef te onderhandelen over ontbinding; dat al duidelijk was dat ge daagde de apparaten niet meer wilde afnemen toen zij naar een rege ling als met City vroeg; dat eiseres toen de apparaten aan derde had moeten verkopen in plaats van ze maar in haar magazijn te laten staan; dat de heer Meerburg desgevraagd door de Voorzitter heeft ver klaard, dat hij in principe bereid was in plaats van de overeengeko men apparaten solo-apparaten af te nemen, al deed hij dit niet graag; dat eiseres hiertoe echter niet bereid was en hij nu gehoord heeft waarom; dat het in het licht van de realiteit het installeren door gedaagde van apparaten in vele theaters toch onredelijk van eiseres is vast te houden aan het ontbreken van plannen bij gedaagde; dat Mr. Buruma vervolgens namens eiseres heeft verklaard, dat spe ciale aandacht verdient dat in augustus 1977 de einddatum van het contract al acht maanden verstreken was; dat gedaagde volstrekt in verzuim was op het punt van het nakomen van de overeenkomst; dat gedaagde contractueel gebonden was de apparaten af te nemen; dat zij als zij wat anders wilde, had moeten trachten van haar verplich tingen af te komen; dat Mr. Cnossen hierop namens gedaagde heeft verklaard, dat eiseres wist dat de apparaten niet goed waren en zijns inziens daarom een jaar lang niets van zich heeft laten horen; dat in zo'n geval de leve rancier toch probeert de zaak op te lossen; dat de heer Van de Vange desgevraagd door de Voorzitter namens eiseres heeft verklaard, dat de eiseres de na augustus ontvangen klach ten nauwgezet is nagegaan en haar daarbij gebleken is, dat een klein percentage klachten de schuld was van het Rock Roll-principe; dat de overige klachten te wijten waren aan bedieningsfouten of storingen, die bij de komst van eiseres er niet meer waren; dat het aantal specifieke Rock Roll-storingen in de eerste maanden in het algemeen hoog ligt, snel daalt, om zich uiteindelijk praktisch op het nulpunt te consolideren; dat ook het aantal storingsbezoeken aan de theaters van gedaagde tot praktisch nul is teruggelopen; dat bij een Rock Roll-apparatuur de operateur niet voortdurend in de cabine aanwezig behoeft te zijn; dat daarbij de operateur echter de man moet zijn, die met de machines redelijk thuis is; dat dit voor de operateur die in de Uitkijk werkte niet het geval geweest zal zijn; dat de heer Meerburg, desgevraagd door de Voorzitter, nog namens gedaagde heeft verklaard, dat de apparatuur van de Uitkijk de grootste problemen heeft gegeven; dat daar later problemen met de appara tuur van het Leidsepleintheater bij zijn gekomen; dat gedaagde de Rock Roll-apparatuur heeft aangeschaft, omdat deze kostenbe sparend zou werken; dat gedaagde voor de Uitkijk en het Leidse pleintheater met één operateur wilde gaan werken en zo één opera teur wilde uitsparen; dat echter ook de Uitkijk nog steeds een vol ledige operateur heeft; dat gedaagde door alle problemen met de apparaten alle vertrouwen daarin heeft verloren; dat de apparatuur in Kriterion in Rotterdam geen problemen geeft; dat vervolgens eiseres bij akte van 10 november 1980 nader aange vuld bij brief van 14 mei 1981 haar eis heeft gewijzigd, van welke stukken een afschrift aan dit vonnis is gehecht en welke beschouwd worden als hier te zijn ingelast; dat gedaagde op 13 maart 1981 op deze wijziging van eis heeft ge antwoord, van welk stuk een afschrift aan dit vonnis is gehecht en hetwelk beschouwd wordt als hier te zijn ingelast; dat de Commissie van Geschillen partijen daarop heeft opgeroepen tot een zitting tot voortgezette behandeling, gehouden op vrijdag 10 april 1981 op het Bureau van de Nederlandse Bioscoopbond te Amsterdam; dat aldaar zijn verschenen Mevrouw Mr. H.M.A. de Groot, juridisch adviseur, en de heren C.J. Runge, C.C. v.d. Vange en H.J. Klünnen, in dienst bij eiseres en door haar gemachtigd voor haar in deze zaak op te treden, enerzijds; de heer L.J.M. Geels, lid van de Raad van Bestuur van gedaagde, en Mr. A.D. Flesseman, juridisch adviseur van gedaagde, anderzijds; dat Mr. H.M.A. de Groot namens eiseres heeft verklaard, dat eiseres haar akte houdende wijziging van eis per geëist bedrag aanvult met 'of zoveel minder als arbiters billijk oordelen'; dat zij vervolgens in hoofdzaak heeft verklaard, dat eiseres drie van de voor gedaagde be stelde apparaten sedert 12 april 1976 in opslag had, terwijl de vierde machine bij Bauer gereserveerd stond en op eerste oproep geleverd zou worden; dat deze opslag uit de administratie van eiseres blijkt; dat eiseres zonder bezwaar de apparaten aan een gegadigde kon ver kopen, omdat zij direct andere machines kon krijgen; dat eiseres ter zitting van 7 december 1979 dan ook desgevraagd heeft geantwoord, dat zij tot levering in staat was; dat zulks ten tijde ook zo was, om dat eiseres eerst na deze datum van haar leverancier vernam, dat deze per april de handel in dit soort machines zou beëindigen; dat eiseres deze termijn ruim genoeg achtte, gezien de stand van de pro cedure, en bovendien ook na april 1980 de mogelijkheid tot afname bij Kinoton bleef; dat eiseres de veel langere duur van de proce dure niet kon voorzien en zulks niet aan haar te wijten is; dat eiseres begin november 1980 haar eis moest wijzigen, omdat haar toen ge bleken was, dat ook Kinoton niet meer kon leveren en Bauer de machine die bij haar gereserveerd stond, had afgestoten; dat het een redelijke beslissing van eiseres was, gezien de oploop van kosten, de machines af te stoten; dat gedaagde haar echter ten onrechte verwijt dat zij dit niet eerder heeft gedaan; dat eiseres niet gehouden was met de machines te gaan leuren zodra gedaagde medio 1977 liet merken niet meer voor afname van de door haar bestelde machines te voelen, waarbij komt dat het ging om machines waaraan steeds verbeteringen worden aangebracht en de vraag naar machines uit 1975/77 in de loop der jaren afnam; dat in de grondslag van de vor dering tot nakoming ook die van de vordering tot schadevergoeding ligt, namelijk de wanprestatie van gedaagde en het feit, dat voor de afgeleverde apparaten daardoor een te lage prijs is berekend; dat ge daagde door de wijziging van eis niet in haar verdediging wordt be nadeeld; dat dit evenmin het geval is met de berekening van de schade, gezien het feit dat de kerngetallen al eerder aan de orde zijn geweest; dat bij het gestelde bedrag van fin aanmerking is te ne men, dat de order zowel installaties als montage en andere voorzie ningen omvatte; dat de offerte vermeldt een gemiddelde order waarde per theater van circa f dat eiseres van dit bedrag is uitge gaan, verhoogd met wegens het verloop van tijd en de in die tijd gestegen prijzen; dat de facturen voor de wel geleverde machines op ongeveer f uitkomen; dat een winst van door middel van boekingsstuk is aan te tonen; dat de netto netto-winst en de be spaarde kosten bij de winstderving niet zijn berekend; dat uitslui tend de personeelsgebonden kosten, dat zijn de kosten van de groep mensen die zich met onder andere de onderhavige transactie bezig houden, waartoe altijd van de winst van een transactie wordt aangewend, voor de winstderving van de onderhavie transactie zijn gehanteerd; dat de vordering sub C betreft de kosten van de drie se dert april 1976 toen er nog geen sprake was van weigering afname door gedaagde voor gedaagde opgeslagen en door deze niet afge nomen machines, welke gedaagde bij afname had moeten betalen; dat de waarde van deze machines is 3/4 van fis fwaarin be grepen voorgecalculeerde winst, na aftrek dus fafgerond fdat deze kosten vóór 1 januari 1977 voldaan hadden moeten zijn en nu dit niet het geval was eiseres over het openstaande bedrag rente heeft moeten betalen, respectievelijk heeft gederfd; dat de rentevorderingen sub D onderdeel uitmaken van de berekening van de geleden schade, ontstaan door de niet-nakoming door gedaagde van haar contractuele verplichtingen; dat daarover contractueel niets behoeft te zijn overeengekomen en ook niet nodig is dat zij eerder zouden zijn opgevorderd, al was dit hier over de waarde van het op geslagen materiaal wèl het geval (brief 5 mei 1977; over f rente per jaar); dat eiseres zich in haar schadebereking zeer heeft be-

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1981 | | pagina 5