plexen bieden het voordeel van gro
tere variatie. Kortom, alle voor
waarden zijn aanwezig voor een
continuering van de lichtelijk stij
gende lijn die het bioscoopbezoek
in de zeventiger jaren heeft te zien
gegeven.
In 1980 en 1981 is die lijn echter
weer enigszins omgebogen, wat juist
in een periode dat de investeringen
moeten worden terugverdiend,
uiterst ongelukkig uitkomt. De kos
ten/batenverhouding van de bio
scoopondernemingen is immers van
dien aard, dat ook nadelige invloe
den van geringe omvang tot negatie
ve bedrijfsuitkomsten kunnen lei
den. En laat men nu niet zeggen,
dat er onverantwoord is geïnves
teerd. In de eerste plaats moest er
worden geïnvesteerd om een onver
mijdelijke vernieuwing van de bio
scoopsector door te voeren. Er is
eenvoudig geen alternatief in de
enorme concurrentiestrijd waarin
het bioscoopbedrijf is gewikkeld.
Daarnaast is het mede aan de vesti
gingsregeling van onze organisatie te
danken, dat een excessieve uitbrei
ding is voorkomen. Dit wil overi
gens niet zeggen dat redelijke ver
wachtingen altijd in vervulling gaan.
Ik moet in elk geval vaststellen, dat
de economsiche positie van de bio
scoopsector de laatste twee jaar is
verzwakt. Het is al in enkele onder
nemingen noodzakelijk gebleken
kostenbesparingen tot stand te
brengen en het ligt in de lijn der
verwachtingen, dat ook andere on
dernemingen hiertoe zullen moeten
overgaan.
De internationale situatie
Het zal duidelijk zijn, dat de proble
men waarvoor het bioscoopbedrijf
zich gesteld ziet, van dezelfde orde
zijn als die waarmede het bedrijfsle
ven in het algemeen in binnen- en
buitenland wordt geconfronteerd:
gewijzigde en vooral verscherpte
concurrentieverhoudingen, behoef
te aan vernieuwing en hierdoor gro
tere investeringsnoodzaak, vermin
derde bestedingen van het publiek,
vanwege de algemene recessie ver
slechterde bedrijfsresultaten. Al
heeft iedere bedrijfstak zijn eigen
specifieke moeilijkheden, de teneur
is overal dezelfde. Onze zusterbedrij
ven in het buitenland en ik be
doel dan speciaal West-Europa
hebben met dezelfde moeilijkheden
te kampen, al zijn er toch wel van
land tot land verschillen in de ont
wikkeling, waardoor vergelijkingen
2
niet altijd opgaan. Opvallend is, dat
landen die vroeger een zeer hoge
bezoekfrequentie hadden, nu vaak
sterk zijn teruggevallen, zoals de
Bondsrepubliek, België, Italië en
in het bijzonder Engeland. Frank
rijk is relatief het meest stabiel. In
dit rijtje geeft Nederland hetzelfde
beeld als Frankrijk, met dit verschil
dat de Franse bezoekfrequentie on
geveer 60 procent meer bedraagt
dan de Nederlandse. Italië staat on
danks de sterke daling van het
bezoek vooral sinds het optreden
van de lokale televisiezneders qua
bezoekfrequentie nog steeds ruim
bovenaan. Wij bevinden ons nu, wat
de frequentie van het bezoek aan-,
gaat, ongeveer op het niveau van
België, iets onder Duitsland en iets
boven Engeland. Men kan zeggen,
dat wij een aanzienlijke achterstand
hebben ingelopen, die wij vroeger
ten aanzien van deze landen had
den.
Ik ben op de internationale situatie
wat nader ingegaan, omdat zij ons
meer leert omtrent de positie van
onze bedrijfstak. Wij leven tenslot
te niet op een eiland. De historie
toont aan, dat onze positie op lan
gere termijn wordt gekenmerkt
door een relatief behoorlijke mate
van stabiliteit.
Toekomstig beleid
Het is goed, nu de problemen zijn
toegenomen en soms nopen tot
drastische ingrepen, dit kenmerk
van ons bioscoopbedrijf te beklem
tonen, temeer omdat ook andere
elementen van zijn positie in inter
nationaal verband geen aspecten
vertonen die in een andere richting
duiden. Het is mijn vaste overtui
ging, dat voor de huidige moeilijk
heden die zich binnen onze bedrijfs
tak voordoen, oplossingen kunnen
worden gevonden en ook moeten
worden gevonden. Dat is in het be
lang van onze bedrijfstak als geheel.
Hier ligt vooral ook een taak voor
onze organisatie, die immers alle be-
drijfsgroeperingen omvat en door
zijn centrale positie daarom bij uit
stek geëigend is zodanige oplossin
gen te bevorderen.
De nabije toekomst van het bio
scoopbedrijf hangt natuurlijk in
eerste instantie af van de films die
beschikbaar komen. De allesbeheer
sende vraag is naar welke kant de
paar films aan de top die bepalend
zijn voor het uiteindelijke jaarbeeld,
de balans zullen doen doorslaan, ba
lans dan met recht in twee beteke
nissen gebruikt. Deze afhankelijk
heid van enkele films is op zichzelf
een factor van kwetsbaarheid in
onze bedrijfsvoering die inherent is
aan de huidige constellatie van de
bioscoop. Wij bieden niet meer een
massavermaak waarbij de bioscoop
centraal staat, maar een vermaak
voor een massa mensen voor wie de
film centraal staat. In het licht van
deze situatie is het met name zaak
de grootst mogelijke aandacht te
besteden aan de uitbreng van de
paar films waarvan wij het moeten
hebben, waaral ook wat het tijdstip
betreft. In dit opzicht is de verant
woordelijke taak van de filmver
huurder belangrijker dan ooit, ook
naar de bioscoopexploitant toe.
Voor de bioscoopexploitant geldt
eveneens een uitbrengkant, dat wil
zeggen een optimale presentatie van
de film ten opzichte van het pu
bliek. De constatering is gewettigd,
dat de vernieuwing die het bio
scoopbedrijf over de hele linie heeft
ondergaan, door het publiek als po
sitief wordt ervaren. Deze vernieu
wing heeft overigens wel als conse
quentie, dat oudere theaters die
niet of in beperkte mate zijn ver
beterd, bij de overige theaters zoda
nig gaan achterlopen, dat hun eco
nomsiche betekenis soms snel en
sterk vermindert. Vooral bij zaken
zonder een gespecialiseerde pro
grammering zal zulks het geval kun
nen zijn. Het lijkt mij, dat juist ten
aanzien van dit genre theaters een
verstandige afweging van belangen
dient plaats te hebben. Hierbij spe
len verschillende factoren een rol,
zoals de mogelijkheid en wenselijk
heid dergelijke bioscopen op te ne
men in het vernieuwingsproces, de
plaatselijke situatie op het gebied
van de filmvoorziening, de econo
mische functie en de aanwendings-
mogelijkheden voor andere doelein
den respectievelijk bij eigendom de
mogelijkheid van verhuur of ver
koop. Het komt mij voor, dat men
zich in de komende tijd terdege
dient te bezinnen op de gedragslijn
die men met betrekking tot de on
derhavige categorie van bioscopen
en eventuele andere probleemthea
ters, heeft te volgen. De besluitvor
ming dient weloverwogen en niet
overijld te geschieden en dient
mede te zijn gericht op het belang
van een ieder en van ons allen bij
een gezonde bedrijfstak.
Ik zou in dit verband nog de kwes
tie van de toegangsprijzen willen