(MF(gl
DE SITUATIE IN HET FRANSE
FILM- EN BIOSCOOPBEDRIJF,
UITGEDRUKT IN EEN AANTAL
STATISTISCHE GEGEVENS
In juni organiseerde het Institut
International des Communications
samen met de Association Tele-
qual een colloquium onder de
titel 'Wie betaalt voor communi
catie? of De financiering van de
behoeften aan electronische com
municatie in Europa'.
Uiteraard is daarbij ook aandacht
besteed aan de positite van de bio
scopen tegen de achtergrond van de
audiovisuele explosie. Ten aanzien
van dit onderwerp verzorgde het
Centre national du Cinema (CNC)
een praatstuk over de situatie in
Frankrijk aan de hand van een aan
tal statistische gegevens.
Het aantal bezoekers is tussen de
jaren 1960 en 1980 vrijwel gelijk
gebleven. In de loop van de laat
ste twee jaar kon een stijging van
het bezoek worden geconsta
teerd: de eerste drie maanden
van 1982 vertoonde een groei
van 15% ten opzichte van dezelf
de periode in 1981, waarin ook
al een bezoekstijging ten opzich
te van voorgaande jaren plaats
vond. De gemiddelde bioscoop
bezoeker is meestal jong, goed
opgeleid, vlot, woont in stede
lijke gebieden en is van manne
lijke kunne.
50% van de bioscoopgangers be
zocht een film van eigen bodem
(in 1982 tot nu toe al 57%) en
30% bekeek het Amerikaanse
produkt (In Europa ziet gemid
deld één van de twee bezoekrs
uitsluitend Amerikaanse films).
De renovatie van de Franse bio
scopen gedurende de laatste 15
jaar heeft bijgedragen tot een ver
anderde exploitatie-opzet (archi
tectuur, concentratie in stede
lijke gebieden, de komst van de
grote programmeringscircuits).
Daar concentreert zich 60% van
de totale recette en wordt direct
of indirect een/derde van het
aantal bioscoopzalen beheerst.
De concentratie van de investe
ringen en de daaruit voortvloei
ende schuldenlast heeft ook een
verandering in het uitbrengver-
loop tot stand gebracht: een film
brengt 70% van zijn totale recette
op binnen drie maanden en 90%
binnen een jaar.
Gedurende tien jaar al worden
jaarlijks ongeveer 200 bioscopen
onderworpen aan bouwactivitei
ten, hetzij in nieuwbouwprojec
ten, hetzij door renovatie toe te
passen. De investering per stoel is
gestegen tot3.000francs, meteen
totaal van 200 miljoen francs per
jaar.
Tegenover het derde deel van het
aantal bioscopen, dat geëxploi
teerd wordt door de circuits,
staat een aantal van 1500 thea
ters, waar per week de recette
niet boven de 6.000 francs komt.
28% van de bioscopen is gesitu
eerd in plaatsen met minder dan
10.000 inwoners. Deze theaters
leveren tezamen 11 van het to
tale bezoek. 30% is gevestigd
in steden met meer dan 100,000
inwoners en in 1981 vond 56%
van het bioscoopbezoek daar
plaats.
De totale recette bedroeg in
1981 3.446 miljoen francs. De
verkoop van de rechten aan de
televisiestations steeg tot 200
miljoen en daarnaast werd nog
170 miljoen francs opgebracht
uit andere explotatievormen.
Vier miljard kijkers zien jaarlijks
één of meer van de over de ver
schillende stations verspreid ver
toonde 500 films. Deze mensen
dragen slechts 10% bij aan de in
komsten van de bioscopen. Daar
entegen neemt de televisie meer
en meer deel aan de financiering
van de filmproduktie: in 1981
werd vanuit de televisie 50 mil
joen geïnvesteerd.
De gemiddelde produktiekosten
van een Franse film komen op
4.49 miljoen francs (3.66 miljoen
voor volledig Franse films en 7.3
miljoen voor co-produkties). In
1981 werd 1.038 miljoen francs
besteed aan de filmproduktie:
een stijging van 28,37% ten op
zichte van het jaar daarvoor.
Geconcludeerd kan worden dat het
praatstuk voorziet dat een nieuwe
opzet van het bioscooppark tot
stand zal komen uit hoofde van de
komst van nieuwe technieken en de
gewijzigde vraag naar (film)verto-
ningen. Dit zal het aantal bioscoop
vertoningen terugbrengen en dus de
sluiting van een aantal theaters ver
oorzaken. Alleen de meest renda
bele bioscopen zullen de concurren
tie met de nieuwe technologie aan
kunnen en er zal een hulpactie in
het leven moeten worden geroepen
als men tenminste er nog prijs op
stelt dat de bioscopen in dun be
volkte gebieden een kans tot over
leven behouden.
werden door de Filmkeuring 19
speelfilms verboden voor vertoning
in ons land met een totale lengte
van 40.595 meter.
Het percentage films dat werd toe
gelaten tot de toenmalige A-klasse
(alle leeftijden) was 32/2%. Het aan
tal films in de B-klasse (boven 14
jaar) bedroeg 22%%. De C-klasse
(boven 18 jaar) spande de kroon
met maar liefst 42%.