zijn namelijk weer op het oorspron kelijke niveau gebracht behoudens een klein accres voor het Productie fonds. Het is van groot belang, dat het subsidiepeil niet wordt aange tast. De gevolgen van een dergelijke aantasting zijn niet alleen van film- culturele aard, doch doen zich ook gevoelen in de sector van de filmin dustrie en, wat de speelfilm aan gaat, de filmhandel. De gang van za ken in de filmbedrijfstak is van dien aard, dat de problematiek van de fi nanciering van de speeifilmproduk- tie door het filmbedrijfsleven er be paald niet eenvoudiger op wordt. Financiering van elders komt soms in min of meer beperkte mate voor, doch heeft geen structureel karak ter. De afhankelijkheid van de Rijkssubsidiëring is daarom groter dan ooit. Dit klemt te meer, omdat in tegenstelling met andere vormen van kunst en cultuur voor de ver vaardiging van films geen subsidies worden verstrekt door provincie en gemeente. Er wordt in de toelichting nogal aandacht besteed aan het nieuw op te richten filmfonds dat ten naaste bij het terrein zal bestrijken waarop de huidige subsidiepost voor de kor te kunstzinnige en culturele film be trekking heeft. Zoals bekend wor den deze films nu nog gesubsidieerd door het ministerie na verkregen ad vies van de Raad voor de Kunst. Overigens zal het filmfonds ook lange films kunnen subsidiëren, waarmede een reeds enige tijd ge volgde gedragslijn zal worden doorgetrokken. Het is de bedoeling, dat het filmfonds als stichting zal opereren met een klein bestuur, dat met betrekking tot de toewijzing van bijdragen zal worden geadvi seerd door projectcommissies en omtrent algemene beleidsaangele- genheden door een fondsraad. De afbakening tussen de taken van het filmfonds en het Productiefonds zal in het algemeen weinig problemen opleveren, omdat het Productie fonds een duidelijk eigen taak heeft, te weten het verlenen van fi nanciële bijdragen ten behoeve van speelfilms die bestemd zijn voor openbare vertoning in bioscopen en filmhuizen. Voorzover er thans competentieproblemen zijn, wor den die, in het enkele geval dat zij voorkomen, ter afdoening voorge legd aan een kleine gemengde com missie uit het Bestuur van het Pro ductiefonds en de Commissie Film 2 van de Raad voor de Kunst. Een dergelijke commissie zal ook bij de komst van het filmfonds nuttig zijn. Uit de toelichting en eveneens uit de gepubliceerde ontwerpen inzake de instelling van het filmfonds blijkt, dat de minister verdergaande contacten tussen de beide fondsen beoogt. Er is zelfs sprake van inten sief overleg. Vooralsnog is het niet duidelijk waarover de fondsen in tensief moeten gaan praten. De praktijk heeft tot nu toe ook niet geduid op een behoefte in dit op zicht. Van Bondswege en van an dere zijden is gereageerd op de be wuste ontwerpen voor het film fonds. Het is interessant te vernemen, dat de minister voornemens is het initi atief te nemen om te bezien welke mogelijkheden er bestaan om te komen tot een vorm van samen werking tussen het zogenaamde al ternatieve of vrije circuit en de bio scopen. Wij gunnen de minister zijn initiatief, zij het dat de Nederlandse Bioscoopbond al enkele jaren gele den een speciale mogelijkheid voor levering van hiervoor in aanmerking komende bioscoopfilms ten behoe ve van filmhuizen in het leven heeft geroepen. Geleidelijk komt deze zaak van de grond. Een veel groter probleem is de aangelegenheid van het leveren van films door of via 'alternatieve' film distributeurs aan bioscopen. Het concurrentievervalsende aspect van de subsidiëring heeft veel meer dan bij de filmvertoning een recht streeks effect bij de filmdistributie door de ongelijke positie bij de filminkoop van het niet-gesubsidi- eerde filmverhuurbedrijf ten op zichte van alternatieve distributeurs, die direct of indirect worden gesub sidieerd. Een algemene oplossing voor dit vraagstuk is bijzonder no dig, afgezien van incidentele oplos singen in op zichzelf staande geval len, waarbij het element van de on eerlijke concurrentie geen essentiële rol speelt in de onderlinge verhou ding. Met belangstelling namen wij kennis van de passages die zijn gewijd aan de filmexport. De Nederlandse Bio scoopbond en de Rijksvoorlichtings dienst zijn al zo'n tien jaar geleden op dit gebied voorgegaan met de ac tiviteiten in het kader van de film- markt in Cannes, activiteiten die de laatste jaren in belangrijke mate mede werden gesubsidieerd door het Productiefonds. Daarenboven wordt promotiemateriaal met steun van het Productiefonds vervaardigd, dat op de Nederlandse stand in Cannes aan belanghebbenden wordt uitgereikt en ook langs andere weg wordt verspreid. De export van de Nederlandse film kan, ongeacht het culturele aspect, een belangrijke functie vervullen ter verlichting van de financienngsproblematiek, die in niet geringe mate samenhangt met het beperkte taalgebied. Een vorm van nationale exportpromotie kan nuttig zijn ter verspreiding van de kennis in het buitenland omtrent het nationale filmprodukt en kan ook als zodanig initiërend en stimu lerend werken. Promotie volgens deze opzet is geen directe handels activiteit, maar heeft een ondersteu nend karakter. Het effect ervan is daarom ook moeilijk meetbaar, doch dat doet aan haar betekenis niets af. Naarmate de kwaliteit van het Nederlandse produkt, commer cieel en artistiek, toeneemt, zal de promotie ook meer effect sorteren en heeft het zin haar op grotere schaal te bedrijven. Wij achten het, gezien de ontwikkeling van de Ne derlandse film de laatste jaren, der halve met de minister nuttig te ko men tot een exportorganisatie die een voldoende ruime armslag heeft om voor de nationale film in zijn vele facetten promotie te verrichten op festivals en filmmarkten die hier voor geschikt zijn te achten en ook verdergaande activiteiten te ont plooien. Veel zal afhangen van de middelen die beschikbaar kunnen komen, waarbij het ons verstandig lijkt geen al te hoge verwachtingen te koesteren. Met een bescheiden opzet, mits doelmatig, en een rede lijke inbreng in geld of diensten van overheid, filmfondsen en de direct betrokken filmsectoren, kan men ook al veel bereiken. Het komt ons voor, dat het goed is zo spoedig mo gelijk te geraken tot een exportor ganisatie als door de minister be doeld en de omvang van de export- werkzaamheid te laten afhangen van de middelen die men hetzij in algemene zin, hetzij van geval tot geval kan vergaren. Wij zouden vooral willen pleiten de zaak niet te formalistisch aan te pakken volgens een ver doorgevoerd zuilenpatroon. Het komt erop aan een efficiënt werkend ploegje te vormen dat aan de slag kan gaan. v.T.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1982 | | pagina 4