gronde. De Bioscoopbond heeft door zijn unieke structuur van een heidsorganisatie van producenten, filmverhuurders en bioscoopexploi tanten de mogelijkheid, via de ex- clusief-verkeersregeling, die wel uit zonderingen kent, maar toch de pij ler is waarop de zaak rust, datgene wat men gezamenlijk afgesproken heeft te realiseren. Een andere kant is natuurlijk, dat men niet zo ge makkelijk iets samen af kan spre ken, want er bestaan natuurlijk in zo'n eenheidsorganisatie tegenge stelde belangen dat is helemaal niet uit te wissen maar als er dan na veel vergaderen en overleg een maal iets besloten is, dan heeft een organisatie als de onze ook de moge lijkheid om dit te effectueren. Het gaat hier eigenlijk in hoofdzaak om drie punten. In de eerste plaats de beperkingen in het handelsverkeer tussen de leden en van leden met buitenstaanders— ik denk hier voor al aan handel in vertoningsrechten, ongeacht de vraag om welke beeld dragers het daarbij gaat. Dit is een kwestie van bescherming van de he le bedrijfstak. In de tweede plaats een beperking van ongebreidelde vestiging. Dit ter voorkoming van kapitaalverlies en indirect daardoor ook ter bescherming van de conti nuïteit van alle betrokkenen, zowel van degene die ongebreideld zou willen vestigen, als van diens directe concurrenten. En tenslotte is er het nastreven van collectieve belangen bij overheden, zendgemachtigden, handelaren in vertoningsrechten buiten de Bond en andere groepe ringen, en wel op een wijze, die niet mogelijk zou zijn voor (groepen van) individuele leden. Nu de eerste vraag beantwoord is, namelijk "Wat kan de Nederlandse Bioscoopbond voor de leden bete nen?", komt de tweede vraag naar voren, namelijk: "Onder welke om standigheden kan de Nederlandse Bioscoopbond zijn doel met kans op succes nastreven?". Dat is hele maal niet hetzelfde. Men kan het ook anders stellen, namelijk: "On der welke omstandigheden is de Ne derlandse Bioscoopbond bestuur baar?". Men kan zeggen, dat tot on geveer tien jaar geleden de Neder landse Bioscoopbond een groten deels atomistische structuur heeft gehad, dat wil zeggen hij bestond uit een groot aantal kleine onderne mingen, een klein aantal middelgro- 2 te ondernemingen en misschien een enkele die men in onze kringen groot zou kunnen noemen. Het ef fect daarvan was, dat geen, althans vrijwel geen van de leden, een over heersende invloed kon uitoefenen op de rest, en dat dus de mogelijk heid aanwezig was om een gezamen lijk vastgestelde gedragslijn te hand haven via de mogelijkheid van sanctie. En juist doordat die moge lijkheid er was, behoefde ze vrijwel nooit te worden gebruikt, want een dergelijke sanctiemogelijkheid werkt natuurlijk preventief. In de laatste tien jaar heeft onze bedrijfs tak zich volkomen veranderd en heeft een volledig ander gezicht ge kregen. Dat is natuurlijk niets bij zonders; men ziet dat in een groot aantal bedrijfstakken. Wat we hier op het ogenblijk in onze bedrijfstak zien, duidt men wel aan met de term gemengd oligopolie: een be perkt aantal grotere ondernemingen respectievelijk groepen en een zeer ongelijksoortig samengestelde grote groep van kleinere ondernemingen. Dat betekent dat de Bioscoopbond in de situatie zou kunnen komen, waarin bijvoorbeeld en nu noem ik even een heel groot voorbeeld de United Nations zich bevinden. Het is bijvoorbeeld nauwelijks denkbaar, dat de United Nations de U.S.S.R. zouden royeren wegens het bezetten van Afghanistan. Toch zou daar in principe misschien wat voor te zeggen zijn. De Bioscoop bond voelt er weinig voor om in United Nations-termen te blijven de rol te vervullen van een Unifil- detachement, dat ergens neer wordt gezet, kleine overtredingen kan te gengaan en waarvan, als er echts iets erg belangrijks gebeurt, wordt ge zegd: "ja, daar is het eigenlijk niet voor", terwijl iedereen dacht, dat het daar nu juist wel voor was. Dat is een rol die wij niet graag willen spelen. Om dichter bij huis te blij ven: we kennen allemaal de brand- weerproblematiek. De Bioscoop bond is er niet alleen om schoor steenbrandjes te blussen; ik denk dat hij er ook is voor uitslaande branden, maar wat belangrijker is, het allerbelangrijkste, voor de pre ventie. De brandpreventie, daar heeft U allemaal mee te maken, daar heeft U ook wel eens last van. Ik denk dat die het belangrijkste is. Het zou weinig zin hebben als wij ons alleen maar zouden baseren op het bestaan van juridische mogelijk heden, zonder te kijken of deze mo gelijkheden ook in de praktijk te brengen zijn. Dat betekent dus, dat als je toch aan je doel wilt beantwoor den, en daar is natuurlijk meer reden voor dan ooit, dat men dan op an dere wijze zal moeten gaan werken. Dat wil zeggen, dat er van tevoren een aantal afspraken moeten wor de gemaakt betreffende de loyali teit van de deelnemende groepen, loyaliteit in die zin, dat men af spreekt dat men zich aan bepaalde essentiële regels zal houden en dat men dit ook doet. Aan de andere kant moet de organisatie, dat wil zeggen de wetgevende lichamen in onze organisatie en ook het bureau dat de besluiten uit moet voeren, soepel genoeg zijn om die essentiële regels aan te passen aan de voortdu- V.l.n.r. Het erelid de heer A.F. Wolff, Jhr. W.F. van Raab van Canstein en de ereleden P. Silvius en P.J.N.R. Ooms.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1982 | | pagina 4