EEN POSITIEF GELUID
LIEFDE-HAAT-VERHOUDING
De Minister van Welzijn, Volksge
zondheid en Cultuur, Mr. Drs. L.C.
Brinkman, heeft bij de opening van
het Filmfestival Rotterdam op 31
januari een belangwekkende toe
spraak gehouden.
Wij ervaren het als zeer positief, dat
de Minister zich nogmaals bereid
heeft verklaard in overeenstemming
met zijn ambtgenoot van Financiën
de mogelijkheden te onderzoeken
van een verlaging van het B.T.W.-ta
rief op bioscopen met gelijktijdige
invoering van een bestemmingshef
fing ten behoeve van de produktie
van films. 'Daarmede zou enerzijds
de kwetsbare positie van bioscopen
versterkt kunnen worden en ander
zijds zou dit een belangrijke impuls
kunnen zijn voor de nationale film-
produktie', aldus de Minister.
Hoewel wij ons ervan bewust zijn,
dat deze bereidverklaring nog geen
realisering inhoudt, is het niettemin
van veel belang, dat de Minister van
W.V.C, zich in deze zin heeft uitge
sproken. De door hem ontwikkelde
gedachte sluit aan bij de opvattin
gen hieromtrent in Bondskringen,
opvattingen die, wat de bestemming
van een deel der door de B.T.W.-
verlaging vrijkomende gelden be
treft, mede gebaseerd zijn op de
buitenlandse voorbeelden.
Wij kunnen ons ook vinden in het
ministeriële pleidooi ten behoeve
van de Europese filmcultuur. Wat
anders is, dat men in sommige Euro
pese kringen de positie van de Euro
pese film wil versterken door de in
vloed van de Amerikaanse film in te
dammen, bijvoorbeeld door een
quoteringsregeling. Het lijkt ons,
dat versterking van de infrastruc
tuur verreweg de voorkeur verdient
boven een protectionisme, dat bo
vendien een tweesnijdend zwaard is.
Vergeleken met voor de oorlog is de
positie van de Europese film in ons
land (inclusief de Nederlandse
film) in elk geval belangrijk verbe
terd.
De Minister heeft zich voorts uitge
sproken voor een slechten van 'het
ijzeren gordijn tussen leden van de
Bioscoopbond en het alternatieve
circuit'. Wij hebben al eerder in dit
blad als onze zienswijze kenbaar ge
maakt, dat niet in de eerste plaats
de verhouding tussen de bioscopen
en filmhuizen een bottle-neck is.
Het probleem is veel meer de kwes
tie van het leveren van films door of
via alternatieve filmverhuurders aan
bioscopen. Direct of indirect speelt
hierbij de subsidiëring een rol. De
concurrentievervalsende invloed van
de subsidiëring is hier veel sterker
dan in de verhouding tussen de bio
scopen en filmhuizen doorgaans het
geval is. De Nederlandse Bioscoop
bond heeft voor dit laatste al een
practische oplossing gevonden, voor
de positie van de alternatieve dis
tributeur ten opzichte van de bio
scoopsector zal zulks in algemene
zin veel moeilijker zijn.
v.T.
Simon van Collem heeft in Televi-
zier van 19 februari j.l. een artikel
gewijd aan de liefde-haat-verhou
ding tussen de televisie en het film
en bioscoopbedrijf in ons land. Hij
mag worden verondersteld over dit
onderwerp heel zinnig te kunnen
schrijven. Men zou kunnen zeggen,
dat hij met zijn ene been in de tele
visiewereld staat en met zijn andere
been in de film- en bioscoopwereld.
Zijn benadering is echter erg eenzij
dig vanuit de positie van de televisie
en dan nog op een wijze die bepaald
niet de algemene opvattingen bin
nen ons TV-bestel weergeeft. Zijn
artikel benadrukt in ieder geval 'de
haat'. Van 'liefde' hebben wij nau
welijks iets aangetroffen.
Een film mag pas veertig maanden
na de bioscooppremière op de tele
visie komen, aldus Simon van Col
lem. Deze regeling is helemaal niet
zo bijzonder als Simon van Collem
doet voorkomen. In Engeland en
Frankrijk gelden termijnen van 36
maanden. In deze landen en ook el
ders in de wereld is het overigens de
praktijk, dat bioscoopfilms door
gaans niet eerder dan vier a vijf jaar
na de première aan de televisie wor
den geleverd. Films die in co-pro-
duktie door een filmproducent en
de televisie tot stand komen, plegen
eerder te worden geleverd. Dit is
ook in ons land voor Nederlandse
films mogelijk op grond van een
overeenkomst tussen het Productie
fonds en de televisie. De termijn is
in dit geval twee jaar.
Het bioscoopbedrijf is een bedrijf
dat het van het weekend moet heb
ben en vooral van de vrijdag-, zater
dag- en zondagavonden. Als de tele
visie op deze avonden bioscoop
films beconcurreert. De concurre
rende invloed wordt des te groter,
naarmate de uitgezonden bioscoop
films populairder zijn. Het is precies
als bij voetbalwedstrijden. De tele
visie-uitzending van Ajax-P.S.V. op
zondagmiddag zou rampzalige ge
volgen hebben voor de overige com
petitiewedstrijden van betaald voet
bal en amateurvoetbal.
Simon van Collem vindt het kenne
lijk maar niets, dat er overleg is tus
sen de televisie en de Nederlandse
Bioscoopbond over het genre van
de op het weekend uit te zenden
bioscoopfilms. Het film- en bio
scoopbedrijf wil zich hier liever he
lemaal niet mee bemoeien. Het zou
verreweg de voorkeur geven aan de
situatie in Frankrijk, waar op grond
van het overleg tussen de centrale
overheid, de televisie en de filmin
dustrie op vrijdag- en zaterdagavond
helemaal geen bioscoopfilms wor
den uitgezonden en op zondag later
op de avond uitsluitend cultureel-
waardevolle films kunnen worden
uitgezonden. Een regeling als in
Frankrijk is in ons land moeilijker
te treffen als gevolg van het grote
aantal omroeporganisaties en de
hierdoor noodzakelijk geworden
zendtijdverdeling. Elke omroep wil
zich op zijn 'eigen' avond zo sterk
mogelijk presenteren; als 't even
kan ook met een populaire bio
scoopfilm. Dat de televisie voor bio
scoopfilms, zoals Van Collem er-
1