17 IN AANMERKING NEMENDE: het vonnis in eerste aanleg van de Com missie van Geschillen (Eerste Kamer) van de Nederlandse Bioscoopbond, gewezen op 6 oktober 1982, van welk vonnis de beslissing luidt: "STELT VAST dat gedaagde haar con tract met eiseres voor wat betreft artikel 8 B, niet op de juiste wijze is nagekomen; WIJST AF de vordering van eiseres om op grond daarvan een schadevergoeding toe te kennen, zomede haar vordering om de film "Sprong naar de liefde" per 9 sep tember 1982 terug te brengen in de con tractueel overeengekomen bioscopen in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag; VEROORDEELT gedaagde in de arbi- tragekosten bedragende f 300,- (drie honderd gulden)." IN AANMERKING NEMENDE VOORTS: dat appellante op 29 oktober 1982 hoger beroep heeft aangetekend tegen de uitspraak van de Commissie van Geschil len dd. 6 oktober 1982, welk stuk in af schrift aan dit vonnis is gehecht en wordt beschouwd als hier te zijn ingelast; dat bij brief van 1 december 1982 een aanvulling op het beroepschrift van 29 oktober 1982 is ingediend, welke aanvul ling eveneens in afschrift aan dit vonnis is gehecht en wordt geacht hier te zijn inge last; dat de Raad partijen heeft opgeoepen tot zijn zitting van dinsdag 1 februari 1983 op het Bureau van de Nederlandse Bio scoopbond, Jan Luykenstraat 2 te Am sterdam, teneinde hen in de gelegenheid te stellen hun wederzijdse standpunten nader toe te lichten; dat ter zitting zijn verschenen de heren B. van der Lecq en Mr. W.G.A. Kousemaker, respectievelijk directeur en raadsman van appellante, enerzijds en de heer A. Den ker, directeur van geihtimeerde, ander zijds; dat Mr. W.G.A. Kousemaker namens ap pellante heeft aangevoerd, dat tussen Va- sana B.V. en City Film Distribution B.V. een contract is gesloten betreffende de distributie van de door Vasana B.V. ge produceerde film "Sprong naar de lief de"; dat deze film na twee vertoningsda- gen is overgeplaatst van City 1 te Am sterdam, Lumière 1 te Rotterdam en Ode- on 1 te 's-Gravenhage naar respectievelijk City 7 te Amsterdam, Lumière 2 te Rot terdam en een van de kleinere bioscopen in het Odeon-complex te 's-Gravenhage; dat geihtimeerde omtrent deze over plaatsing geen overleg met appellante heeft gepleegd; dat geihtimeerde krach tens genoemd contract de vertoning van de onderhavige film in City 1 te Amster dam, Lumière 1 te Rotterdam en Odeon 1 te 's-Gravenhage heeft gegarandeerd, weshalve de overplaatsing tussentijds strijdig is met dat contract; dat de film "Sprong naar de liefde" door deze han delwijze van geihtimeerde niet over de smalle drempel is geholpen die naar het succes van de film moet leiden; dat geih timeerde bovendien in gebreke is gebleven om het publiek naar behoren te informe ren omtrent de bewuste overplaatsing, waardoor, mede blijkende uit verklarin gen van bezoekers, verwarring bij het pu bliek is ontstaan met alle schadelijke ge volgen van dien; dat op de gevel van het City Theater te Amsterdam na de over plaatsing nog steeds was aangekondigd, dat de film in City 1 speelde; dat het per soneel van City-Amsterdam zich ter ver klaring van de overplaatsing in negatieve bewoordingen over de film heeft geuit; dat de trailer van de film in kwestie geen behoorlijke verton ingsmogel ij kneden heeft gekregen in de Nederlandse bio scopen die de film hebben vertoond; dat het duidelijk is, dat door appellante en haar financiers als gevolg van de handel wijze van geihtimeerde aanzienlijke schade is geleden; dat hierbij tevens reke ning dient te worden gehouden met de aantasting van de goede naam van appel lante en de heer B. van der Lecq als direc teur van appellante én als regisseur van de film; dat de Commissie van Geschillen weliswaar heeft uitgesproken, dat geihti meerde (gedaagde in eerste instantie) in strijd heeft gehandeld met haar contract met appellante (eiseres in eerste instan tie), doch dat deze commissie ten on rechte de vordering van eiseres in eerste instantie heeft afgewezen op grond van de overweging, dat aan de zijde van eise res geen sprake is van aantoonbare scha de; dat, wanneer de overweging van de Commissie van Geschillen juist zou zijn, een overeenkomstige handelwijze nooit tot een verplichtende schadevergoeding zou kunnen leiden, indien de schade niet dadelijk aantoonbaar zou zijn; dat de Commisise van Geschillen, indien zij meende in eigen kring geen voldoende deskundigheid aanwezig te hebben, een derde-deskundige had kunnen aanwijzen om tot een schadeberekening over te gaan; dat appellante erkent, dat het vast stellen van de hoogte der schadevergoe ding in dit geval geen eenvoudige zaak is, doch dat de schade wellicht kan worden berekend door uit te gaan van het totale aanbod zitplaatsen van de bioscopen waarvoor de film in kwestie was gecon tracteerd, vervolgens van de correspon derende theateromzet voor de desbetref fende speelweek vast te stellen en hierop dan weer de theateromzet af te trekken van de kleinere bioscopen waarnaar de film was overgebracht, zulks op basis van het feitelijke aantal stoelen die door be zoekers voor de film 'Sprong naar de lief de' in de resterende dagen van die week waren bezet; dat voor appellante voorts van groot belang is de investering van de Eerste Nederlandse Film Participatie Maatschappij N.V.; dat deze investering uitsluitend zou worden verstrekt, indien er een behoorlijk distributiecontract was en het Productiefonds voor Nederlandse Films een financiële bijdrage zou verle nen; dat genoemde maatschappij appel lante aansprakelijkheid houdt voor de door deze maatschappij geleden en te lijden schade; dat de heer B. van der Lecq namens ap pellante heeft gesteld eerst na het week einde te hebben bemerkt, dat de film 'Sprong naar de liefde' van City 1 te Am sterdam naar City 7 was overgebracht; dat hij over getuigenverklaringen beschikt waaruit blijkt, dat de tweede avondvoor stelling van City 7 op zaterdag 4 septem ber 1983 was uitverkocht, zodat personen die de film hadden willen zien, hiertoe vanwege de overplaatsing van de grote naar de veel kleinere zaal geen gelegen heid kregen; dat de film blijkens getuigen verklaringen ook gedurende een of meer andere dagen in City 7 was uitverkocht; dat hij bij zijn bezoek aan het City-com plex op maandagavond daaropvolgend heeft geconstateerd, dat er bij het publiek verwarring bestond als gevolg van de over plaatsing tijdens de speelweek van City 1 naar City 7; dat hij mede hierin aanlei ding heeft gevonden door middel van ad vertenties in de dagbladen schriftelijke getuigenverklaringen te verzamelen; dat de heer A. Denker namens geihti meerde in hoofdzaak heeft aangevoerd, dat de bioscoop City 7 te Amsterdam blij kens de beschikbare gegevens ten tijde van de vertoning van de film 'Sprong naar de liefde' niet één keer was uitverkocht; dat er een duidelijk onderscheid moet worden gemaakt tussen City Film Dis tribution B.V. en City Exploitatie Mij B.V.; dat appellante een contract heeft gesloten met het filmverhuurkantoor City Film Distribution B.V. en dat, voorzover er al bij de presentatie van de onderhavige film onzorgvuldigheden ten opzichte van het publiek in de City-bioscopen hebben plaatsgevonden, zulks niet het filmver huurkantoor kan worden aangerekend; dat overigens de handhaving van de ver melding City 1 aan de gevel na de over plaatsing naar City 7 het publiek mogelijk in verwarring kan hebben gebracht, doch dat een wijziging van de gevelreclame een rechtstreeks nadelig effect zou hebben gehad; dat in het City-complex te Am sterdam trouwens wel degelijk naar be horen was aangegeven welke film in welke zaal werd vertoond; dat, voorzover de trailer geen optimale vertoningsmogelijk- heden heeft gekregen, geihtimeerde zulks evenmin kan worden verweten; dat een filmverhuurder immers niet meer kan doen dan een trailer ter beschikking stel len van de bioscopen; dat de trailer

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1983 | | pagina 19